Category Archives: Bijbel

Denken, herdenken, gedenken.

Geplaatst als essay in Ned. Dagblad van 1 mei 2020

‘k ZAL GEDENKEN.

 

“Ik denk, dus ik ben.

Terwijl ik wilde menen dat

alles onwaar is, besefte ik dat

het noodzakelijk waar is dat ik,

die dat dacht, iets ben” (1637)

 

Vijf en twintig jaar heb ik in Amsterdam gewoond en nooit heb ik de tegel gezien met wat we gerust de ‘geloofsbelijdenis’ van René Descartes kunnen noemen. 

De tegel is aangebracht tussen de stenen recht tegenover het huis waar hij in 1634 een tijdje woonde. Vanuit dit huis keek hij op de drie jaar eerder gereed gekomen schepping van Hendrick de Keyzer, de inmiddels alweer decennia fameuze Westerkerk. Ik heb op een bank plaatsgenomen om een mandarijntje te pellen en te peuzelen als mijn blik de tegel treft. Het is een korte tussenstop op een wandeling die ik een uur geleden begonnen ben en die me in ruim vijftig etappes zal voeren naar Westerbork. Het Westerborkpad is een betrekkelijk nieuwe loot aan de enorme stam van Wandelnet Nederland.  De ontwerper van het pad is Jan Dokter, van wie twaalf familieleden werden gedeporteerd naar vernietigingskampen, via Westerbork. In 2008 – hij is dan 73 – begint hij al wandelend het spoor uit te zetten,dat in 2017 uitmondt in een boekje, dat ik nu bij me heb gestoken en me onbedoeld voor het huis van Descartes heeft gebracht. Dat maakt wandelen zo aantrekkelijk en van belang. Het getroffen worden door het onverwachte, onvoorziene, ongehoorde. Voor het ‘toeval’, letterlijk,wat je toevalt. Het toeval houdt de  wacht bij het wonder. Wandelen brengt in beweging, niet alleen de ledematen,maar ook het brein, de ziel ,de geest. Het is leeg worden om weer vervuld te kunnen worden. De staldeuren gaan open, opdat de zwaluwen binnen kunnen vliegen. Dat is m.i.ook de betekenis van Descartes’ inzicht. Hij voelde zich gevangen in vaststaande , eeuwige waarheden, gevangene van een systeem. Maar juist dat botste, gaf onrust, gaf twijfels. Klopte dat wel allemaal? Maar wat is dan mijn bestaansgrond? En toen dat inzicht: twijfelen is denken en dat doe ik zelf, dus ik besta.

Verlichting is twijfel als vertrekpunt tot onderzoek en waarheidsvinding. Steeds weer en steeds meer. Dat is wetenschap: altijd weer tot nader order. Zodra iets absoluut geweten wordt en eeuwigheidskarakter krijgt dan is het ideologie met vaak gruwelijke gevolgen en uitwerkingen.De tegel van Descartes ligt tussen links om de hoek aan de Prinsengracht het Anne Frankhuis en rechts van mij het homomonument. Descartes wordt beschouwd als de vader van het rationalisme. Maar zijn inzicht relativeert juist ook weer de ratio, het denken. Volgens Dick Swaab zijn wij ons brein.Dat kan wel zo zijn, maar dat brein is een instrument dat functioneert op wat er in gaat en genetisch er in verborgen ligt. Zoals de longen niets voorstellen zonder lucht, wat we juist dezer dagen ons heftig realiseren. Direct na de oorlog vroeg Abel Herzberg in zijn boek Amor Fati zich af hoe het kon dat mensen beulen werden. Lege mensen zonder orientatie, zonder permanente educatie zijn vatbaar en kunnen instrument worden van kwalijke en kwade krachten.

Ps. 1 zegt hetzelfde: goed af is hij die niet wandelt in de raad der goddelozen, die ,zo vertaal ik het , zich niet laat meeslepen door liefdeloze, mensonterende beraadslagingen, niet meedoet aan Wannsee-conferenties, zogezegd. Goed af is hij die niet staat op de weg van zondaars, dus niet de verkeerde afslag heeft genomen op een weg waarin we niet tot onze bestemming komen, nl God en medemens te omarmen, lief te hebben. Goed af is hij die niet in de stoel van spotters zit. Die niet totaal cynisch geworden is en derhalve geen hand uitsteekt om iets te doen. 

Het Westerborkpad start bij het Amsterdamse Centraal Station en bepaalt je vanaf het begin bij de catastrofale gevolgen van een denken, een levenswandel dat systematisch medemensen tot minder dan dieren discrimineerde, doet je stil staan bij dat destijds een weg werd ingeslagen, waarbij excuses niet meer zijn dan verlepte bloemen die al te lang staan. Het pad geeft je momenten om te bedenken dat cynisme begrijpelijk is, in ieders hart huist, maar nooit het laatste woord mag hebben. Vanaf het begin bewijst zich dat als waarde om dit pad te lopen. Bewust worden van wat destijds gebeurd is, bewust worden voor welke keuzes we staan, wat we in ons brein toelaten en wat niet. Je wandelt van (meest stenen) getuigen naar getuigen, die door de verhalen tot leven komen, pijnlijk leven en erger dan dat. Getuigen ook van ‘hoe voor dezen ons de Heer heeft gunst bewezen’. (ps.77: 7  O.B.) Getuigen van mensen die ondanks zich zelf vaak helden werden. En tussen die bezinningsmomenten de wandel met open ogen en open oren, waarbij het nu heel erg helpt dat ook in Amsterdam de stilte me toezingt. 

De tocht voert na het Anne Frankhuis via Thorbeckeplein, Waterlooplein, over het Jonas Daniël Meijerplein langs de Dokwerker, door het Wertheimplantsoen met Wolkersmonument van gebroken spiegels ( ‘na Auschwitz is de hemel nooit meer ongeschonden’, aldus de maker) naar de Hollandsche Schouwburg, waar tragedie geen theater meer was, maar podium van de eerste beestachtigheden. De wandeling gaat daarna verder naar het Muiderspoortstation, waarvandaan de beruchte treinen naar het Drentse achterland vertrokken.

Van het Muiderpoortstation wandel ik door een stuk van de Indische buurt, langs de kleine Joodse begraafplaats van Zeeburg, waar twee staartmezen in het lentegroen van een berk om elkaar heen wippen, langs het Flevopark,  het Amsterdam Rijnkanaal, onder de Nescio-fietsbrug door om uiteindelijk mijn tocht te eindigen bij station Diemen, gelegen naast een andere, een grotere Joodse begraafplaats. Het eerste deel van mijn nog lange herdenkingstocht is ten einde. Ik zal verder gaan en nog meer stilstaan. Gaan om stil te staan. Massaal over enkele dagen. Dodenherdenking. Maar wat is herdenken? Is het alleen terugdenken, een gang naar het verleden? En na de twee minuten stilte gaan we weer naar waar we gebleven waren, de plas en alles bleef zoals het was?  Is herdenken niet meer? Moet het niet meer zijn? De Bijbel kent het woord ‘herdenken’ niet. Wel ‘gedenken’. ‘Doet dit tot mijn gedachtenis’, zegt Jezus ten aanzien van het avondmaal. In het breken van brood en delen van wijn is Hij er bij. Gedenken is opnieuw relevant zijn, waar worden en van waarde zijn, gelden. Als herdenken geen gedenken wordt, dan zijn alle woorden die gesproken als kaf in de wind. ‘Nooit meer Auschwitz’ staat er boven Wolkers’gebroken spiegels in het Amsterdamse Wertheimpark. Als we dat vroom beamen, waarom laten we dan al die vluchtelingen creperen in kamp Moria, zijn we niet eens bereid om kinderen op te nemen? Gedenken is nog meer, getuige ps.8.

‘ Wat is de mens dat Gij hem gedenkt, het mensenkind dat Gij naar hem omziet?’ Gedenken is liefhebben en dat is zeggen: jij mag er zijn! Hoe de Eeuwige ons ziet en naar ons omziet, zo ook wij naar elkaar.  Descartes schrijft dat hij in het denken weet dat hij iets is. Met ps.8 mogen we zeggen dat we in het gedacht worden en gedenken iemand zijn. Iets of iemand zijn, daar gaat het om, op 4 mei, elke dag op onze levensweg.

Bijbel en dier – 19 – de leeuw

Bij het ochtendkrieken, toen het licht werd, stond de koning op                                                           en ging in der haast naar de leeuwenkuil en toen hij nabij de kuil kwam,                                           riep hij Daniël toe met droeve stem;                                                                                                           de koning nam het woord en zei tot Daniël:                                                                                                      Daniël, gij dienaar van de levende God, heeft uw God dien gij zo volhardend dient u van de leeuwen kunnen bevrijden?

Toen sprak Daniël tot de koning: O koning, leef in eeuwigheid.                                                             Mijn God heeft zijn engel gezonden en de muil der leeuwen toegesloten                                           en zij hebben mij geen kwaad gedaan,                                                                                                       omdat ik voor Hem onschuldig ben bevonden;                                                                                                                           maar ook tegen u, o koning, heb ik geen misdaad begaan.

Daniël 6: 20-23

Een fameus verhaal: Daniël, toonbeeld van integratie en participatie. Sterker nog: als een van de drie door koning Darius aangestelde rijksbestuurders stak hij er boven uit. En – het is van alle tijden – dat wekt de afgunst bij alle andere bestuurders.                                             Ze kunnen hem echter nergens anders op pakken dan dat hij, hoe geïntegreerd en participerend ook, zijn God, de God Israëls, dient. Een listig wetje – door Darius achteloos getekend – zet de val. En hem wacht de leeuwenkuil.

De leeuwen hebben echter geen enkele belangstelling voor hem. Alsof ze hun buik al vol gevreten hadden. Van leeuwen is bekend dat ze ongevaarlijk zijn, zodra ze verzadigd zijn, in tegenstelling tot bijvoorbeeld tijgers. Ik hoorde het van een oppasser van Artis, toen ik daar op reportage was voor de VPRO. Hij vertelde me ook dat de ‘koning der dieren’ over zwak zaad beschikt en daarom vaak bronstig was. Hij moet dan een flink gevecht aan met de leeuwin, die feitelijk sterker is en uiteindelijk beslist of het tot paren komt. Op het moment van de reportage was de leeuw van Artis ook weer bronstig en om bepaalde redenen hadden ze hem van het vrouwtje gescheiden. Die bronstigheid laat de leeuw horen met een intens en diep geluid, dieper dan Ivan Rebrov kon laten horen. Ik stak mijn microfoon om een hoekje en kon dit geluid vangen.

De leeuw komt in de Bijbel veel voor, als een dier van het struikgewas, vooral aan de Jordaan.(Jer.12:8; Amos 3:4) Gevreesd waren zijn aanvallen op de kudde (Jesaja 31:4, Micha 5: 7) en op mensen (1 Koningen 13: 24;20: 36 en Spreuken 22: 13) Beroemd is het verhaal van Simson die een leeuw ontmoet en die verscheurt, waar hij later een bijennest in tegenkomt, wat hem brengt tot het raadsel: ‘wat is sterker dan de leeuw en zoeter dan honing?’. Leeuwenplagen werden gezien als straf van God (bijv.Jeremia 5:6) en als beeld van geweld (jesaja 15:9; Ez.19: 2vv), van vijandschap (ps.22:14) en van vorsten en valse profeten. Dat laatste doorgetrokken tot in het NT. Maar er is ook een andere kant: de leeuw als macht van het goddelijk spreken (Amos 1:2, Jeremia 25: 30; Joël 4: 16), van God als rechter (Hosea 5: 14; 13: 7v) en als redder (Jesaja 31:4). In de Openbaring van Johannes krijgen engelen leeuwachtige trekken en in analogienet profetiën over Juda-David-Messias (Genesis 49:9 ) heet Christus de Leeuw uit Juda in Openbaring 5: 5.

 

Bijbel en dier – 18 – het lam

Toen sprak Izaäk tot zijn vader Abraham en zei: Mijn vader en deze zei: Hier ben ik, mijn zoon.          En hij zei: Hier is het vuur en het hout, maar waar is het lam ten brandoffer?                                             En Abraham zei: God zal Zichzelf voorzien van een lam ten brandoffer, mijn zoon.                                                 Zo gingen die beiden tezamen.

Genesis 22: 7-8

Meer dan 170 keer komt het dier dat zoveel vertedering oproept in de Bijbel voor. Een wei vol lammetjes is een lust voor oog en ziel. En geslacht en gebraden voor velen een lust voor mond en maag. Lammetjes zijn nog immer offerdieren. Voor ons voor het altaar  van hedonisme, in Leviticus voor het altaar in de tempel. Dat het daar het offerdier bij uitstek is klinkt door in de vraag van Izaäk aan zijn vader. Het jong weet niet dat hij het beoogde offerdier is. Abraham ontwijkt zijn vraag door naar Gods ‘voorzienigheid’ te verwijzen. Leugentje om bestwil of omdat hij er werkelijk op vertrouwt dat het anders zal uitpakken? Het is in elk geval een dramatisch verhaal, die huiver oproept. Met zo’n God wil je toch niets te maken hebben?

Nu kun je zo’n verhaal lezen vanuit het begin: de opdracht tot offeren van de zoon en dus gaan gruwen; je kunt het ook lezen vanuit de afloop – een ram i.p.v. de zoon – en het verhaal zien als een protest tegen het mensenoffer, specifieker kinderoffer in andere religies en culturen destijds gebruikelijk. En dan je af te vragen hoeverre wij op onze manier niet steeds kinderen ‘offeren’! Denk aan de kledingindustrie in Aziatische landen of de oorlogen die renkoste gaan van nog miljoenen kinderen etc, etc. De God van Abraham ( en Izaäk en Jakob) voorziet zelf in een alternatief. Het woord ‘zien’ en ‘voorzien’ is de etymologische kern van de berg Moria, de tempelberg in Jeruzalem. De traditie heeft die plek ook aangewezen als de plaats waar Abraham uiteindelijk het mes zet in een ram. De hoorn van deze bok is het instrument om het joodse nieuwjaar aan te kondigen. Jaarlijks wordt een bok als beladen met de misstappen van het volk de woestijn ingestuurd, de zondebok. Jezus’ kruisdood wordt gezien als een offer, waarin wellicht de traditie van deze zondebok en de cultus van het lam samen komen. Met ‘Zie het lam Gods, dat de zonden der wereld wegdraagt’ verwijst Johannes de Doper naar Jezus van Nazareth. Bij die andere Johannes, die van Patmos, zien we het beeld van een ‘Lam, staande als geslacht’ in zijn ‘offer’ staat het juist fier overeind als onoverwinnelijk.         In het visioen van het Koninkrijk liggen lam en leeuw vredelievend in een zelfde wei. Ook een vertederend beeld!  

Al die mooie beloften

De grazige weiden, de stille wateren,
ik heb ze gezocht en inderdaad
gevonden, ze waren nog mooier
dan mij was beloofd,
prachtig.

En in dit lieflijk landschap de zoon
van de maker, aan een boom genageld,
maar geen spoor van geweld
of verzet, alleen maar
vrede, rust

Zijn lege ogen kijken het landschap in,
om zijn mond spelen eeuwige vragen,
waarom dan, wie ben je,
waar was je, e.d.

Zonder verwijt, hij moet hebben geweten
wat er zou gaan gebeuren.
Ik heb geen antwoord.

Rutger Kopland (uit: Dit uitzicht 1982)

Bijbel en dier – 17 – de kwartel

Toen stak er een wind op, door de Ene gezonden;                                                                                              die voerde kwartels aan van zee en strooide ze uit over de legerplaats,                                                      zodat zij een dagreis ver naar alle kanten rondom de legerplaats lagen,                                                            ongeveer twee ellen hoog boven de grond.                                                                                                       Toen maakte het volk zich op die gehele dag en de gehele nacht en de gehele volgende dag                 en verzamelde kwartels – die het minst had verzamelde tien homer –                                                         en zij spreidden deze wijd uit, rondom de legerplaats.

Numeri 11: 31-32

Hebt u wel eens kwartels gegeten? Zeer aan te raden om dat in het wildseizoen eens te doen. Het zijn kleine vogels ongeveer ter grootte van een spreeuw, goed gebraden een traktatie. In ons land komen ze vooral voor in Zuid- en Oost-Nederland, met name in Oost-Groningen, met een paar terug getelde aantal van 200-4000 broedparen. Je hoort ze eerder dan je ze ziet. Ze leven uitsluitend in droog grasland en (graan)akkers met lage gewassen en onkruiden. Vandaar dat Oost-Groningen een voorname biotoop voor ze vormt. In de winter trekken ze veelal naar de Sahel en dat brengt ons bij Numeri 11.           Het volk Israël trekt door de woestijn en krijgt een grote zwerm kwartels bijna letterlijk in de schoot geworpen. Uit vermoeidheid zijn ze neergestreken en vormen ze een gemakkelijke prooi. Net als het manna hoeft het volk niets anders te doen dan ze te verzamelen. Een gave van de Ene op de weg tussen Egypte/Angstland en beloofde land van melk en honing. In de woestijn met z’n hitte en s nachts ook bittere kou, met z’n ontbering en uitgestrekte verlatenheid  - beeld van ons aller levenstocht – is het de Ene zelf die voor leeftocht, onderhoud zorgt.                                                                                                       Op de zoektocht naar Gods koninkrijk hoef je je om het leven zelf geen zorgen te maken, zegt het evangelie: bijv.Mattheus 6: 25 t/m 34.                                                                                         Het slot van de Numeri-tekst lijkt te suggereren dat het volk de kwartels liet drogen. Of ze dan ook zo lekker zijn?

12192d98-6658-4f6f-a5bf-fc2147c119f7-jpgh370w370v1512056488

Bijbel en dier – 16 – de koe

hoort dit woord, gij koeien van Basan, die woont op de berg van Samaria,                                                 gij die de seringen verdrukt en armen vertrapt,                                                                                               die zegt tot uw heren: Breng aan dat wij drinken!

Amos 4: 1

De koeien van Basan waren befaamd om hun welvarende vetheid. Amos de preek/veeboer scheldt hier dan ook niet; het is eerder een ‘eresaluut’ (Naastepad) aan de vrouwen van Samaria. Want die worden met die koeien bedoeld.                                                       Maar deze prachtige, aantrekkelijke, rijke vrouwen acteren als hardvochtige wellustelingen. Ze verdrukken de armen, vertredend de behoeftigen en verleiden hun mannen tot slempen. Sloeries zijn het die hun weelde door misbruik van arme sloebers hebben verkregen.

Hoe anders die Samaritaanse vrouw uit het evangelie naar Johannes die Jezus – der armen Arme, der verdrukten Verdrukte – vraagt, nee, niet om te slempen, maar om water voor altijd.                                                                                                                                                      Zij die een sloerie lijkt vanwege de vijf mannen die ze versleet, is degene die in Jezus haar liefde vindt.

Bijbel en dier – 15 – de kameel

Een menigte kamelen zal u overdekken, jonge kamelen van Midian en Herfa;                                   uit Scheba zullen zij allen komen; goud en wierook zullen zij aanbrengen                                                    en de roemrijke daden des Heren blijde verkondigen.

Jesaja 60:6

Wat veelal met kameel wordt vertaald, kan net zo goed een dromedaris zijn; de eenbultige rijdieren kwamen in bijbelse tijden vaker voor dan de tweebultige.                               De rijkdom van de aartsvaders kenmerkt zich door het bezit van kamelen c.q. dromedarissen.                                                                                                                                             Jesaja schildert de eindtijd onder andere door middel van een menigte kamelen die goud en wierook komen aandragen. Jonge kamelen voegen zich erbij, uit Midian en Hefa.                     In het OT zijn de Midianieten bij uitstek kameelnomaden. Hun karavaanhandel vinden we vermeld in Genesis 37. In hete zomerse perioden dringen ze met hun kamelen cultuurland binnen en dat leidt soms tot confrontaties. Zoals in Richteren 6-8 te lezen valt in een confrontatie met Gideon en zijn bende. Goede betrekkingen moeten er ook geweest zijn, wat resoneert in de vlucht van Mozes na zijn doodslag van een Egyptenaar naar de Midianieten, waar hij zelfs aan de vrouw geraakt. Zijn schoonvader Jetro is een Midianiet. Het in de tekst genoemde Hefa is een stam van de Midianieten.                                                 Scheba moet gelezen worden als Saba, volk en land in Zuid-Arabië. Het rijk der Sabeeërs, een theocratisch koningschap met als hoogste verering een maangod heeft wellicht wel duizend jaar geduurd, tot 525 na Christus. De laatste koningen gingen over tot het jodendom. Het was een handelsnatie, die hen flinke rijkdom gaf. Hun voornaamste handelsroute van de z.o.kust naar het noorden werd de ‘weg van de wierook’ genoemd.     Van de zgn. ‘koninginnen van Scheba/Saba’ uit 1 Koningen 10 is weinig bekend, uit inscripties niet aantoonbaar.                                                                                                                           Bij Matteus klinkt de profetie van Jesaja door waar hij de wijzen uit het oosten op zoek laat gaan naar de nieuw geboren ‘ster’ aan het politieke firmament. Zij komen aanzetten met behalve goud en wierook ook nog mirre. De traditie heeft ze niet alleen namen gegeven (Caspar, Belthasar en Melchior), maar ook kamelen als vervoermiddel, wat zeker past bij hun status. Mattheus is duidelijk in zijn boodschap: met de geboorte van Jezus is de eindtijd aangebroken.                                                                                                                                   Om daaraan deel te nemen, is voor een rijke – zegt Jezus zelf bij dezelfde evangelist – onmogelijk. Een kameel gaat nog gemakkelijker door het oog van een naald dan dat.         Lang is gedacht, vermoed dat met die naald een nauw poortje bij de tempel is bedoeld, waardoor een kameel niet of nauwelijks onderdoor kon. Was zo’n poortje er wel? In elk geval we moeten echt denken aan een naald, zoals die bijvoorbeeld gebruikt werd voor kleden en tenten. Het benadrukt de radicaliteit van de onmogelijkheid, waarmee bedoeld wordt een rijke die geen afstand kan doen van zijn rijkdom, die zeg maar zonder goud, wierook en mirre als kostbare geschenken denkt Jezus te kunnen eren en dienen.  Een variant van deze gedachte vinden we bij Lukas in het verhaal van de rijke jongeling.

 

 

 

 

 

Bijbel en dier – 14 – het kalf

Maar voor u die mijn Naam vreest, zal de zon der gerechtigheid opgaan,                                           en er zal genezing zijn onder haar vleugelen;                                                                                       gij zult uitgaan en springen als kalveren uit de stal

Maleachi 4:2

Wat is ontroerender en aandoenlijker dan kalveren die voor het eerst de wei in mogen?          Je wordt er vrolijk van.                                                                                                                                          In de wereld van de Bijbel is een kalf een kostbaar bezit. Dat je slechts slacht voor een bijzondere gast, een gast van aanzien. Zoals in het verhaal van de hoge gasten die Abraham aandoen in Genesis 18 en in de gelijkenis van de verloren zoon bij diens terugkeer.Het diende als offerdier bij belangrijke cultische gebeurtenissen, zie Jeremia 34.

Bij de profeet Maleachi verbeelden de dartelende kalveren het wenkend perspectief van de bevrijding in de eindtijd. Vrolijke uitgelatenheid, uitbundig vieren van de vrijheid.                   Polemisch komt het kalf voor in het OT als aanduiding van de stiefbeelden in de Jahwecultus van Betel en Dan sinds koning Jerobeam I ( 1 Koningen 12:26v; Hosea 13:2)                       In deze polemiek is ook het verhaal van het Gouden Kalf uit Exodus 32 geworteld.                            Van zo’n vrolijk, kostelijk en kostbaar dier een verstijfd beeld maken al is die van goud – zoals Aaron deed op aandringen van het volk- en die die dienen, is derhalve ‘doodzonde’.

Bijbel en dier – 13 – de hond

Maar tegen niemand van de Israëlieten zal een hond zijn tong durven roeren,                                 tegen mens noch dier,                                                                                                                                   opdat gij weet,                                                                                                                                                 dat de Ene scheiding maakt tussen de Egyptenaren en de Israëlieten.

Exodus 11:7

Egyptische en Assyrische afbeeldingen tonen honden van verschillende rassen, van schoothondjes tot geweldige jachthonden. In de Bijbel komen honden veelvuldig voor: als beschermer van zijn heer, als het moet ten koste van eigen leven (Jesaja 56:11), als hoeder van kleinvee (Job 30:1), als een soort tafelgast (Mattheus 15:27).                                   Berucht waren de grote groepen zwerfhonden, die zich voedden met aas (ps.59), lijken vraten en bloed oplichten van doden en zieken (1 Koningen 14). Ze vielen voorbijgangers lastig. Als zodanig is het niet vreemd dat in het Openbaring-boek de hond geen plaats krijgt in het nieuwe Jeruzalem, ofschoon dat juist ook kan slaan op mannen die een dwaalleer verkondigen. Want ‘hond’ wordt ook vaak gebezigd als scheldwoord. Voor ontuchtplegers en dwaalleraren. Iets afschuwwekkends wordt ‘dode hond’ genoemd: 1 Samuël 24: 15; 2 Sam.9:8; 16:9. In Prediker 9:4 wordt een arm schepsel een ‘levende hond’ genoemd.

In Exodus 11 moet de tiende plaag ( beter nog te vertalen als ‘slag’) eindelijk het hart van Farao vermurwen, ‘week maken’, zodat het volk Israël eindelijk het strafkamp Egypte ( uit het Hebreeuws vertaald ‘Angstland’) uit kan trekken. Tijdens die uittocht zullen die vreeswekkende honden, die op jakhalzen lijken, mens en dier van Israël met rust laten. Geen angstaanjagend, alarmerend  geblaf, laat staan een verscheurend bijten.

Jozua en Kaleb zijn de verkenners, zeg spionnen namens Israël in het land dat het tegendeel van Angstland bedoeld te zijn, het zgn. Veelbelovende Land. Ze zijn de enige twee van de twaalf verspieders die heilig in de missie van de gave van dit land.                     Jozua is omgezet in het N.T. Grieks Jezus: God redt. Kaleb betekent hond. Jezus en de hond, een combinatie die te denken geeft! Het brengt me bij de door Jezus vertelde gelijkenis van de rijke man en de arme Lazarus (Lukas 16). Veelzeggend is dat de arme een naam heeft, de rijke geen naam mag hebben, letterlijk en figuurlijk! De problematiek van de armoede is bij Lukas een belangrijk thema. En zo dat rijkdom juist problematisch is, een sta-in-de-weg naar een wereld van vrede en recht. De arme Lazarus (God ontfermt) ligt aan de poort van de villa van de rijke. In hem kun je Jezus zelf lezen liggend aan onze in diverse opzichten rijke deuren. Lazarus wordt gelikt door een hond (Kaleb). dat kun je interpreteren als vernederend en zijn armoede nog meer benadrukkend. Maar van een dierenarts heb ik begrepen dat het schoon likken van wonden ok verzachtend is.      Zo’n zwerfhond ontfermde zich over die sloeber, terwijl de rijke stinkerd nog geen kruimel van zijn rijke dis voor hem over heeft.           

De Frans- Joodse filosoof Emmanuel Levinas vertelt een verhaal over een hond die behoorde tot het strafkamp, waarin hij met vele mede-joden gevangen zat in de oorlog. Hij schrijft dat de bewakers in hen geen mensen zagen, maar dat hondje, dat zij Bobby noemden, wel. Die kwispelde met z’n staart als ze uit het bos waar ze slavenarbeid moesten verrichten terugkwamen, was bedroefd als ze ‘s ochtends vertrokken. Levinas vraagt zich af of hun Bobby afstamt van de hond van Odysseus, die als enige hem herkent als hij thuis komt. Nee, zegt Levinas, Odysseus wam en was weer thuis, wij leefden in de vreemde, ballingschap, als gevangenen. Bobby, zo concludeert hij stamde af van een van die honden uit Exodus 11, die niet te keer gingen, maar kwispelden.                        Om Levinas midras (vertelling) door te trekken: Bobby stamt af van die hond als gezelschap van Lazarus, die arme sloeber, in Prediker dus een ‘levende hond’ genoemd.

Ik schrijf dit uitgerekend op de dag dat de Australische topsprinter Caleb Ewan in de Tour de France in Toulouse de zege van Dylan Groenewegen afsnoepte. Caleb: ‘hond’ dus. Maar het wordt ook wel vertaald als ‘onverschrokken’ en dat is dat kleine ventje van ‘down under’ zeker.

 

Bijbel en dier – 12 – het hert

Gelijk een hinde die naar de waterbeken smacht, zo smacht mijn ziel naar U, o God

Psalm 4

“‘t Hijgend hert der jacht ontkomen.” Misschien wel de bekendste psalmregel van vroeger. In de nieuwe berijming werd het “een moede hinde”. Poëtischer, maar in mijn ogen en oren minder plastisch. Herten zijn sterke, pezige dieren, inde Bijbel veelal het toonbeeld van souplesse en elegantie. En ook dat is heel herkenbaar. Wie veel wandelt door bossen en beemden, kan wel eens een hert tegenkomen, dat wil zeggen meest een ree. Van een boswachter heb ik geleerd dan net te doen of je het dier niet ziet en gewoon doorlopen, dan schiet het schichtige dier niet direct weg. Eens liep ik met vrienden over de Tafelberghei bij Blaricum, hier en daar begroeid met kleine bossen. Een hei, waar een schaapskooi staat en de kudde vrijuit kan lopen. Er zijn wel eens schapen die afdwalen, ook uit de Bijbel bekend uit de gelijkenis van het ‘verloren’ schaap, wat juist door de Goede Herder gezocht wordt om te redden uit struikgewas of als mogelijke prooi van een roofdier. Enfin, wij liepen door een stukje bos, er kwam ons een vrouw tegemoet die ons enthousiast vertelde dat er even verderop een hert te zien was. Toen wij op die plek kwamen, bleek het zo’n verdwaald schaap te zijn!

In het Hooglied wordt de geliefde met een hert vergeleken: kracht en elegance ineen. En in een visioen van Jesaja aangaande het Godsrijk zien we lammeren zich als een hert voortbewegen.                                                                                                                                               De psalmist vergelijkt zich zelf met een hert dat schreeuwend naar water dorst. Hij snakt naar God, zoals een hert naar water dat aan de jacht ontkomen is. Hij heeft moeten rennen voor zijn leven. Voor de psalmist is het leven ook een kwestie van overleven geworden, waarbij hij God schreeuwend, hijgend en puffend hard nodig heeft.                             “Mijn God, mijn God , waarom hebt gij mij verlaten”, roept Jezus vanaf de executiepaal en citeert daarbij een andere psalm, psalm 22.                                                                                                Dan wordt de psalmist indachtig dat hij eens met een feestende menigte optrok naar Gods huis en dat beurt hem op en doet hem uitroepen: “Mijn Verlosser en mijn God!”         Je dorst lessen aan de ‘vrolijke wetenschap’ deel uit te maken van een lofzingende menigte! Zoals de wandelaars van de deze week weer van start gaande Vierdaagse van Nijmegen zich optrekken aan vrolijke zang.

Bijbel en dier – 11 – de haan

Jezus zei tot hem (Petrus): Voorwaar ik zeg je, in deze nacht, eer de haan kraait,                                       zul jij mij driemaal verloochenen.

Mattheüs 26: 34

Nergens elders komt een haan in de Bijbel voor dan in het verhaal van Petrus’ verloochening. En dat bij alle vier evangelisten. Zo wezenlijk hoort het bij Jezus’ lijdensweg. Nota bene Petrus, de voorman, het ‘haantje der voorsten’ van Jezus’ leerlingen zegt tot drie keer toe niet bij Jezus te horen. Keihard ontkennen op de leerschool van Rabbi Joshua van Nazareth te zitten, terwijl hij eerder nog deze had uitgeroepen tot Gezalfde, zoon van de levende God en daar zijn extra naam Petrus aan te danken had: petra= rots: op deze rots zal Ik mijn gemeente bouwen.                                                 Behoorlijke vergissing van Jezus, want die rots verkruimelt op het ‘moment supreme’.              Belijdenis en verloochening liggen heel dichtbij elkaar, komen in één mens voor, nog steeds.                                                                                                                                                                                       Dat dwingt tot immer afzien van parmantig haantjesgedrag: als kerk, gemeente, dominee (vooral die), priesters etc. Vaticaan, paus mag denken rechtstreeks van Petrus te ‘stammen’, dat betekent ook van een schijtebroek te ‘stammen’, die in het heetst van de strijd zijn handen wel warmt aan het vuur op de binnenplaats, maar geen hand voor zijn leermeester uitsteekt, laat staan in het vuur steekt.                                                                       Op katholieke kerken staat doorgaans een kruis, een teken dat er geen triomf is zonder lijden en dood; op protestantse kerken vinden we een haan, niet alleen het teken van een nieuwe (heils)dageraad, maar ook als waarschuwing voor een immer op de loer liggende (heils)ontkenning onzerzijds.