Jezus zei tot hem (Petrus): Voorwaar ik zeg je, in deze nacht, eer de haan kraait, zul jij mij driemaal verloochenen.
Mattheüs 26: 34
Nergens elders komt een haan in de Bijbel voor dan in het verhaal van Petrus’ verloochening. En dat bij alle vier evangelisten. Zo wezenlijk hoort het bij Jezus’ lijdensweg. Nota bene Petrus, de voorman, het ‘haantje der voorsten’ van Jezus’ leerlingen zegt tot drie keer toe niet bij Jezus te horen. Keihard ontkennen op de leerschool van Rabbi Joshua van Nazareth te zitten, terwijl hij eerder nog deze had uitgeroepen tot Gezalfde, zoon van de levende God en daar zijn extra naam Petrus aan te danken had: petra= rots: op deze rots zal Ik mijn gemeente bouwen. Behoorlijke vergissing van Jezus, want die rots verkruimelt op het ‘moment supreme’. Belijdenis en verloochening liggen heel dichtbij elkaar, komen in één mens voor, nog steeds. Dat dwingt tot immer afzien van parmantig haantjesgedrag: als kerk, gemeente, dominee (vooral die), priesters etc. Vaticaan, paus mag denken rechtstreeks van Petrus te ‘stammen’, dat betekent ook van een schijtebroek te ‘stammen’, die in het heetst van de strijd zijn handen wel warmt aan het vuur op de binnenplaats, maar geen hand voor zijn leermeester uitsteekt, laat staan in het vuur steekt. Op katholieke kerken staat doorgaans een kruis, een teken dat er geen triomf is zonder lijden en dood; op protestantse kerken vinden we een haan, niet alleen het teken van een nieuwe (heils)dageraad, maar ook als waarschuwing voor een immer op de loer liggende (heils)ontkenning onzerzijds.