Een menigte kamelen zal u overdekken, jonge kamelen van Midian en Herfa; uit Scheba zullen zij allen komen; goud en wierook zullen zij aanbrengen en de roemrijke daden des Heren blijde verkondigen.
Jesaja 60:6
Wat veelal met kameel wordt vertaald, kan net zo goed een dromedaris zijn; de eenbultige rijdieren kwamen in bijbelse tijden vaker voor dan de tweebultige. De rijkdom van de aartsvaders kenmerkt zich door het bezit van kamelen c.q. dromedarissen. Jesaja schildert de eindtijd onder andere door middel van een menigte kamelen die goud en wierook komen aandragen. Jonge kamelen voegen zich erbij, uit Midian en Hefa. In het OT zijn de Midianieten bij uitstek kameelnomaden. Hun karavaanhandel vinden we vermeld in Genesis 37. In hete zomerse perioden dringen ze met hun kamelen cultuurland binnen en dat leidt soms tot confrontaties. Zoals in Richteren 6-8 te lezen valt in een confrontatie met Gideon en zijn bende. Goede betrekkingen moeten er ook geweest zijn, wat resoneert in de vlucht van Mozes na zijn doodslag van een Egyptenaar naar de Midianieten, waar hij zelfs aan de vrouw geraakt. Zijn schoonvader Jetro is een Midianiet. Het in de tekst genoemde Hefa is een stam van de Midianieten. Scheba moet gelezen worden als Saba, volk en land in Zuid-Arabië. Het rijk der Sabeeërs, een theocratisch koningschap met als hoogste verering een maangod heeft wellicht wel duizend jaar geduurd, tot 525 na Christus. De laatste koningen gingen over tot het jodendom. Het was een handelsnatie, die hen flinke rijkdom gaf. Hun voornaamste handelsroute van de z.o.kust naar het noorden werd de ‘weg van de wierook’ genoemd. Van de zgn. ‘koninginnen van Scheba/Saba’ uit 1 Koningen 10 is weinig bekend, uit inscripties niet aantoonbaar. Bij Matteus klinkt de profetie van Jesaja door waar hij de wijzen uit het oosten op zoek laat gaan naar de nieuw geboren ‘ster’ aan het politieke firmament. Zij komen aanzetten met behalve goud en wierook ook nog mirre. De traditie heeft ze niet alleen namen gegeven (Caspar, Belthasar en Melchior), maar ook kamelen als vervoermiddel, wat zeker past bij hun status. Mattheus is duidelijk in zijn boodschap: met de geboorte van Jezus is de eindtijd aangebroken. Om daaraan deel te nemen, is voor een rijke – zegt Jezus zelf bij dezelfde evangelist – onmogelijk. Een kameel gaat nog gemakkelijker door het oog van een naald dan dat. Lang is gedacht, vermoed dat met die naald een nauw poortje bij de tempel is bedoeld, waardoor een kameel niet of nauwelijks onderdoor kon. Was zo’n poortje er wel? In elk geval we moeten echt denken aan een naald, zoals die bijvoorbeeld gebruikt werd voor kleden en tenten. Het benadrukt de radicaliteit van de onmogelijkheid, waarmee bedoeld wordt een rijke die geen afstand kan doen van zijn rijkdom, die zeg maar zonder goud, wierook en mirre als kostbare geschenken denkt Jezus te kunnen eren en dienen. Een variant van deze gedachte vinden we bij Lukas in het verhaal van de rijke jongeling.