hoort dit woord, gij koeien van Basan, die woont op de berg van Samaria, gij die de seringen verdrukt en armen vertrapt, die zegt tot uw heren: Breng aan dat wij drinken!
Amos 4: 1
De koeien van Basan waren befaamd om hun welvarende vetheid. Amos de preek/veeboer scheldt hier dan ook niet; het is eerder een ‘eresaluut’ (Naastepad) aan de vrouwen van Samaria. Want die worden met die koeien bedoeld. Maar deze prachtige, aantrekkelijke, rijke vrouwen acteren als hardvochtige wellustelingen. Ze verdrukken de armen, vertredend de behoeftigen en verleiden hun mannen tot slempen. Sloeries zijn het die hun weelde door misbruik van arme sloebers hebben verkregen.
Hoe anders die Samaritaanse vrouw uit het evangelie naar Johannes die Jezus – der armen Arme, der verdrukten Verdrukte – vraagt, nee, niet om te slempen, maar om water voor altijd. Zij die een sloerie lijkt vanwege de vijf mannen die ze versleet, is degene die in Jezus haar liefde vindt.