De tijd dichten – poëzie in corona-dagen- 3

 Ik stuitte op Gerrit Achterbergs Jachtopziener. Ook een type en beeld van en voor een leider.
En verwoordt het niet op bepaalde manier deze tijd en zijn?

Jachtopziener

Ik kwam in ‘t park de jachtopziener tegen
en vroeg hem naar de stand van het roodwild.
Hij draaide er om heen en trok verlegen
met een schoenpunt raadsels in het grint.

Ik was hem sinds zijn aanstelling genegen
en hij mij wederkerig goedgezind.
Waarom werd ik opeens geheel ontsteld,
of hij reeds maanden iets had doodgezwegen?

Er is er dikwijls éen meer dan ik tel,
zei hij bezorgd en keek me in de ogen.
Waanzin en waarheid lagen in de zijne
voortdurend voor elkander te verschijnen.
De bomen stonden naar ons toegebogen.
Toen klonk ginds op het huis de etensbel.

Gerrit Achterberg

Opdat ik het niet vergeet, terzijde dus: was even in de Action; 1 1/2 meter vóor mij bij de kassa een grootmoeder met zoontje van acht jaar, schat ik.

Zegt het jongetje: “Wat zeg je tegen een gestresste Spanjaard? Ontspanje! “. Zelf verzonnen , zei hij desgevraagd.

Om de tijd te dichten – poëzie in corona-dagen – 2

In deel 1 de vader bij Rogi Wieg. Vaderschap is leiderschap en omgekeerd. Rutte – zelf geen vader – lijkt steeds meer te groeien in vaderschap over ons land. Ik sla Verzamelde Gedichten van Ida Gerhardt open, opnieuw ‘at random’, willekeurig en ziehier:

In memoriam patris

Mijn vader heeft de waterlaarzen aan.
Wij samen zijn de Lekdijk afgekomen.
Ik ben voor mijn verjaardag meegenomen:
hij moest vandaag bij het gemaal langs gaan.

Gemaal: dat is je vader horen noemen
die vreemde woorden van een andere taal
als hij de waterstand leest van de schaal;
te ademen in het onbenoembaar zoemen
dat gonzend omgaande aanwezig is.
En, niets te zeggen als hij bezig is:

‘Dat is een man, daar kun je staat op maken’.
Als op de zaken orde is gesteld
doen wij op huis aan. Een lucht van geweld:
Gorcum ligt al door wolken overvraagd.
Geen noodweer en geen wereld kan mij raken
als hij, het laatste stuk, mij op de schouders draagt.

Om de tijd te dichten – poëzie in coronadagen – 1

Sla een dichtbundel open, willekeurig en kom oog in oog met het volgende gedicht:

Onvoorstelbaar

Ik droom nog wel eens dat
ik schrijf over mijn vader
die blootshoofds in een uitgebrand
maïsveld staat. Zijn hoed heeft hij
vergeten bij kennissen, hij is oud en grijs
en heft zijn vuist op naar God.

Wie verder komt in de poëzie
schrijft niet meer over zijn vader.
Zijn hoofd wordt verruild voor de vrucht,
zijn hoed voor de tijd, zijn vuist voor een graftombe.
Alleen God is er nog, vluchtig en even onvoorstelbaar
symbolisch als altijd.

Rogie Wieg

VPRO EN SPORT

Toen ik in de negentiger jaren voor Het Gebouw werkte was sport als onderwerp zowel een stief- als ondergeschoven kindje. Het was lage cultuur waar de hoge cultuur de neus voor op haalde. En reken maar dat de VPRO zich zelf tot de laatste categorie rekende. Toch kende Het Gebouw juist heel wat medewerkers die van sport hielden, zoals Ronald van de Boogaard, Jan Donkers, Tessel Blok, Michal Citroen, Ton van de Graaf en zeker ook Arie Kleiwegt. Onder het bewind van  Ronald van de Boogaard als eindredacteur mocht ik af en toe daardoor sportonderwerpen maken, zoals een studiointerview met Louis van Gaal en op gegeven moment zelfs een serie reportages over een aantal van de  belangrijkste voorjaarsklassiekers: Milan- San Remo, Ronde van Vlaanderen, Parijs- Roubaix en Amstel Gold Race. Met als afsluiting een lang interview met Frans Maassen. 

Bij de televisie was het dedain voor sport nog groter. Hoofd tv Roelof Kiers had er niets mee, vond sport buitengewoon ordinair. Tenminste zo is mij altijd verteld. In elk geval kwam er een kentering na zijn overlijden en Hans van Beers als algemeen directeur de tv-afdeling er ad interim bij deed. Op een dag moest ik bij hem komen. VPRO en Vara hadden besloten om een gezamenlijk afwijkend sportprogramma te gaan maken. En Hans vond dat ik de VPRO bij overleg en opzet daarover moest en mocht vertegenwoordigen. Prachtig, dat kwam goed uit. Want Hank Onrust en ik hadden niet lang daarvoor een opzet gemaakt van een sportprogramma, met als titel ‘Café du Sport.  Opgetogen ging ik naar de VARA, vertegenwoordigd door Rients Slippens. Twee enthousiaste mensen die de handen inéén sloegen, met als uitgangspunt de opzet van Hank en mij. Ik stelde voor om Tessel Blok, toen gekend en zeer kundig radioproducent, met een duizelingwekkend netwerk. En zo keerde ik terug naar Hans van Beers, die het als veelbelovend kwalificeerde. Maar die me wel zei, dat intussen een nieuwe directeur televisie gevonden was in de persoon van Hans Maarten van de Brink, die volgens Gerrit Komrij deze baan volledig te danken had aan Henk Hofland, die in huize Van de Brink, toen deze nog correspondent was in Spanje een aantal voorrechten genoot. Enfin, wat deed dat er toe. De buit was toch binnen en toen ik een afspraak kreeg met de kersverse directeur stak ik goed gemutst de ‘s Gravelandseweg over naar een der villa’s in het grint. Ik was op tijd, maar mij werd verzocht nog wat op de gang te ‘antichambreren’, zoals het nieuwe baasje uit de hoogte , met letterlijk wat opgetrokken neus, meedeelde. Geen goed voorteken! En dat bleek. Amper gezeten, werd mij met hautaine blik en dito ietwat deftige stem meegedeeld dat van een gezamenlijk sportprogramma met de VARA geen sprake van kon zijn; dat de VPRO zelf zo’n programma zou gaan maken, maar dan zeker niet met mij. In vijf minuten was ik weer op de gang, waar ik langer gewacht had om belet te krijgen.  Mooi natuurlijk dat de VPRO eindelijk ook aan sport ging doen. En wat Wilfred de Jong, eerst samen met Matthijs van Nieuwkerk op de buis bracht, was van hoge kwaliteit , maar verschilde niet veel van wat Rients, Hank en ik voor ogen hadden.   Dat was dit:

1. HET BIECHTHOKJE: (Oud-)sporters biechten in de setting van het bekende hokje hun ‘zonden’ op.  Hebben Dijkstra en Evenblij zulks niet gedaan?

2. ANDERS GEZIEN: de andere kant van topsporters. Bijv. toenmalig FC Groningenspeler Allach over zijn vrijwilligerswerk onder gehandicapten; Jean Paul van Gastel van Feyenoord over zijn WO.II-hobby.

3. OP BEDEVAART: met nabestaanden cq. fans naar graven van topsporters.

4. HET MATERIAAL: bijv. waaraan moeten een hockeystick, een biljartkeu etc etc voldoen.

5. ONBEKENDE SPORTEN: portretten van sporten als klootschieten, kaatsen, bridge; sporten die Studio Sport nauwelijks of nooit halen.

6. TOEN WAS GELUK OOK AL ONGEWOON:  met de sporters terug naar plekken van hun triomf.

7. WAAR DE VROUW NOG NIET TELT: aandacht voor vrouwenvoetbal.

8. UIT DE CORRESPONDENTIE VAN .. over opmerkelijke fanmail.

9. TERUG NAAR AF .  met (oud-)topsporters terug naar waar het allemaal begon.

10. HET LIJFLIED  Kunstenaars bezingen, schilderen, dichten over het lichaam van een sporter van hun keuze.

Volgens mij zijn een aantal elementen nog immer de moeite waard om voor de buis te brengen.

 

 

 

 

Monument voor de gevallenen – Blaricum

blaricum04

 

Dit monument werd in 1948 onthuld. Een monument voor alle gevallenen in de gemeente. Voor een ieder dus die door de oorlog het loodje legde, op elke manier dan ook. Vraag die opkomt: monument dus ook voor gevallen Duitsers? Of waren die er niet in Blaricum. Enfin, het ontwerp is van ir.H.F.Sijmons.  Hermanus Franciscus werd 26 december 1881 in Amsterdam geboren en was de oom van architect Karel Sijmons, de architect van oa. de Thomaskerk in Amsterdam en de vader van Babette Sijmons, de jongere echtgenote van Jan Cremer. Herman Sijmons ontwierp ook kerkgebouwen, zoals voor de Hersteld Apostolische Gemeente in Bussum (1919), momenteel een synagoge, voor die gemeente in 1930 nogmaals een kerk; in 1958 ontwierp hij de Christelijk Gereformeerde Kerk in Naarden. Voor zijn werk, waaronder ook woonwijken, losse huizen, een apotheek, een basisschool liet hij zich sterk inspireren door Frank Lloyd Wright en het toont verwantschap met dat van Willem Dudok. De laatste jaren van zijn leven woonde hij in Vreeland, waar hij op 2 februari 1961 overleed.

John Rädecker is de beeldhouwer van het monument. Geboren Amsterdammer ( 5 september 1885) die in de hoofdstad overleed op 12 januari 1956. Hij is dezelfde die het beroemde Nationaal Monument op de Dam ontwierp met de tekst van Adriaan Roland Holst. Met zijn zoons is hij ook verantwoordelijk voor het Nationaal Legermonument op de Grebbeberg. Hij was eveneens schilder en tekenaar. Een aantal jaren voor de Eerste Wereldoorlog woonde hij in Parijs, daarna verhuisde hij naar Bergen, zijn stijl is verwant aan de Bergense School, terwijl hij tot de Amsterdamse School gerekend wordt.

266px-in_memoriam_john_radecker-ogv

Beter staande te sterven dan geknield leven

img_1388

 

Deze zeg maar gerust ‘belijdenis’  trekt direct alle aandacht en vraagt om verdieping in de man onder wiens naam dit stevig aforisme gebeiteld en geschilderd is. Dr. Benno Stokvis, op 3 januari 1977 overleden en begraven op de Algemene Begraafplaats naast het St. Janskerkhof, buiten Laren aan de weg naar Hilversum. Op dat kerkhof liggen een aantal bekende Nederlanders, zoals Carry van Bruggen en Bert Haanstra.

Maar wie was deze Stokvis. Niet zo lang geleden verscheen een biografie over deze advocaat, want dat was hij. Daarnaast was hij letterkundige en kenner van en schrijver over paarden. Na de oorlog zat hij van 1946 tot 1952 in de Tweede Kamer voor de CPN. Hij breekt met die partij en vindt via de PVDA uiteindelijk politiek onderdak bij DS’70.

Stokvis heeft Joodse voorouders, de familie van zijn moeder was afkomstig uit Wit-Rusland.

Behalve voor zich zelf weet Stokvis tijdens de Bezetting het voor elkaar te krijgen dat van circa tweehonderd personen hun joodse afstamming uit hun papieren verwijderd werd. Ze werden derhalve ‘geariseerd’ en redden daarbij hun levens. 

In 1952 laakte Stokvis als kamerlid bij de behandeling van de Advocatenwet  het gedrag van de balie. Raden van toezicht en dekens bleven volledig passief toen aan joodse advocaten het recht werd ontzegd om niet-joodse cliënten te mogen bijstaan en zeker ook toen deze werden weggevoerd. “Hebben zij, wier taak het niet slechts was de leden van de orde te leiden, maar ook hen te beschermen een vinger uitgestoken, toen van deze leden de gerechtigheid vertrapt werd? Neen. In het ure van gevaar hebben zij hun eerste plichten verzaakt”. 

Tussen 1967 en 1975 verzorgt Stokvis op de radio de rubriek ‘Recht en slecht’, een juridische vraagbaak. De rubriek sluit hij steevast af met de woorden: “En zo staan wij thans aan de vooravond van de totale ondergang van Nederland. Ik wens u smakelijk eten en een prettig weekend”.

De vrouw op de steen was zijn laatste geliefde, een apothekersassistente uit Laren.

Een koelbloedige executie

Tussen Naarden en Bussum loopt de Godelindeweg, die na de kruising met de Thierensweg overgaat in de Rijksweg die naar de A1 voert. Vlak voor die kruising loopt een brug over de Bussumervaart. Onder die brug tegen de vaart aan een eenvoudig oorlogsmonument. Alleen wie wandelt en z’n ogen goed de kost geeft, ontwaart dit verscholen monument. Op 4 februari 1945 – terwijl de grote Drie op Yalta vergaderde – werden op deze plek vijf mannen geëxecuteerd.

Een vergeldingsmaatregel, zoals gebruikelijk bij de Bezetter buitenproportioneel. Vier dagen voor de executie, op 31 januari, fietste een jongeman ter hoogte van de Thierensweg. Hij wordt door een Duitse soldaat staande gehouden. Wat er dan precies gebeurt is onduidelijk. Wil de soldaat zijn fiets afhandig maken of hem arresteren en naar een werkkamp sturen? Zeker is dat de jongeman de soldaat zijn geweer afhandig maakt, waarbij de soldaat gewond raakt. Of heeft hij hem doodgeschoten? Waarschijnlijk niet.  In elk geval voor de Bezetter aanleiding genoeg om vijf man uit hun cel aan de Weteringschans te Amsterdam te halen. Gerard Degens, 66 jaar, was oud-inspecteur van de Staatsspoorwegen in Nederlands Indië, had hulp verleend aan joodse en niet-joodse onderduikers. Samen met de 57 jarige Jan van Gangelen was hj ook betrokken bij het doorspelen van informatie naar Engeland en de productie van het illegale ‘Het Laatste Nieuws’. De 40 jarige Jaap Wagenaar , bloembollenkweker in Heiloo, had allerlei vormen van verzet gepleegd, zoals spionage en onderdak aan onderduikers. Eén van hen heeft hem verraden; hij vlucht bij zijn arrestatie, maarbreekt z’n been. De jongsten van de vijf, de 25 jarige timmerman Albert van Groen en de 22 jarige Amsterdamse onderwachtmeester van de politie Arie Jan Walda waren lid van het verzet. Wagenaar wordt vanwege zijn gebroken been per ziekenwagen naar de executieplaats vervoerd, de anderen per veewagen. Het vuurpeloton stond onder leiding van het beruchte hoofd van de SD, Willy Lages. Het was zondagochtend om zeven uur toen vijf schoten klonken. Een lijkwagenvan de Amsterdamse firma Bleekemolen, gespecialiseerd in het begraven van gefusileerden, haalde de lijken weg. De vijf werden begaven in een massagraf in de duinen bij Overveen. Later werden ze herbegraven: Jacob Wagenaar en Gerard Degens op het Ereveld van Bloemendaal, Jan van Gangelen op het Ereveld in Loenen, Arie Jan Walda op de Nieuwe Begraafplaats in Hilversum. Waar Albert van Groen begraven ligt is me onbekend.

Het monument, een ontwerp van J.W. Heystee, werd op 30 september 1946 onthuld.

De Naardense 4 mei-herdenking start immer bij dit eenvoudige verscholen gedenkteken.

Boketor

Ook ik ben al een paar weken in qarantaine. Gedwongen thuis, want te snotterig, te verkouden, teveel keelpijn om anderen, zoals de Heidelberger Cathechismus aanbeveelt ‘niet nodeloos in gevaar te brengen’.

Naast de medicijnen die ik toch al moet slikken verdwijnen nu ook paracetamol, extra vitamine c in mijn keelgat; zuig ik op Strepsils en gorgel en snuif ik zout water. Het is lang geleden dat de huisapotheek zo intensief werd aangesproken. Behalve dat ik de deur niet uit mag, hoef ik die ook niet uit. Als in een lawine worden alle afspraken afgezegd. Een agenda als een schoongeveegd schoolbord. En ik merk al snel dat ik het heerlijk vind. Die andere huisapotheek kan nu ook volop aangesproken worden. Die van een goed boek, van een film of serie, maar vooral die van muziek. Ik mag toegeven aan Klaas Vaak, op welk moment van de dag hij zich aandient. Ik heb tijd voor een uitgebreid vriendengesprek. 

En ik krijg als vanzelf nog meer aandacht voor de duiven op mijn balkon, de roeken in de bomen voor het huis, de merel die zich luide laat horen. En op een uur dat ik me goed genoeg voel om even buiten in het zonnetje te zitten geschiedt het wonder. Mijn lievelingsbeestje brengt een bezoek, de allereerste keer dit jaar. Een boketor, zoals wij Huizers hem noemen. Voor niet-Huizers: een lieveheersbeestje. Mijn eerste auto- een rode Fiat 500- tooide ik middels zwarte plakletters boven de achterbumper met die Huizere naam; ik voegde hier en daar zwarte stippen toe. Als wij als kinderen vroeger een boketor vonden en vervolgens vingen, wierpen we hem of haar in de lucht en riepen: ‘morgen mooi weer’! Meestal was dat ook het geval. 

Het leven is stil komen te liggen, zo hoor je van alle kanten. Ook bondscoach Ronald Koeman heb ik het horen zeggen. En het is zo. Het leven van het je haasten naar je werk, van de drukte op de weg, van het de hele wereld over vliegen, van het produceren en nog meer consumeren, van ‘lenen, lenen, betalen, betalen’ ( Youp van ’t Hek), van het eruit halen wat er in zit, van het multitasken, van altijd in de weer, van haastige spoed en rupsje nooit genoeg, van geen tijd tot tijd is geld enzovoort, enzovoort. Dat leven is stil gevallen. Een onzichtbare vijand, een ongrijpbare ook lijkt het wel, heeft ons plat gekregen, de mond gesnoerd, gans het raderwerk stil gelegd. Dat overdenkend in het zonnetje met dat prachtbeestje voor me, gaan mijn gedachten naar de jaren dat ik in Roemenië woonde. Tijdens het Ceausescubewind. De onzichtbare, ongrijpbare vijand was daar en toen de securitate. In alle haarvaten van de samenleving had dat ‘virus’ mensen besmet. Van sommigen wist je het zeker, van velen was je onzeker, van nog meer wist je het niet. Van enkelen wist je dat ze virusvrij waren. Natuurlijk was er openbaar leven, maar geinfecteerd als het was niet echt de moeite waard. Het was leven onder een stolp, zoals Vaclav Havel het omschreef. En toch kwam juist ander leven tot bloei. het leven van de intimiteit, van het openhartige gesprek, van de vrolijkheid rond een eenvoudig maal en een goed glas zelfgestookte pruimenjenever. Het leven waarin geloof, hoop en liefde het werkelijk voor het zeggen hadden. Dat leven omarmde je, gaf je voorrang,  gaf houvast. 

Dat is wat de zegen van een ramp kan zijn: de intensiteit van het leven als gesprek, ruimte voor binnenkamer en elkaars spirituele apotheek; tijd voor geestelijke zolderopruiming, voor het hamsteren van wat verdiept en verrijkt in beeld en geschrift, in klank en kleur. Een leven als van God gegeven, als een lieveheersbeestje, dat je steeds omhoog mag gooien – sursum corda – en daarbij in vertrouwen roepen: ‘morgen mooi weer’!

Moeders kussen

nd-vrijdag-6-maart-2020-gesleept

MOEDERS KUSSEN

 

 

Een paar maanden geleden ben ik teruggekeerd naar het Gooise Huizen, het dorp waar het allemaal begon: mijn eerste stappen, eerste woorden, mijn eerste school, vriendjes en fiets, de eerste liefdes en de eerste pijn, het eerste verdriet. Kortom waar mijn leven begon. Van gevestigd dominee in Woensdrecht werd ik zwerfdominee en vestigde mij op niet alleen mijn geboortegrond, maar ook de geboorte- en leefgrond van vele generaties Vossen voor mij.  Voor orthodox hervormden is Huizen geen onbekende plaats. Het Mekka van de Gereformeerde Bond werd het genoemd. Een beroep naar Huizen sloeg je als dominee niet zomaar af.

Is het wel verstandig om na 47 jaar terug te keren naar waar een verleden van 23 jaar opgestapeld ligt? Wat verwacht ik er te vinden?  Ben ik niet begonnen aan één lange begrafenis? Gun ik mezelf nog toekomst? Of ligt die toekomst juist in het veroveren van mijn verleden in het dorp, in al die jaren gegroeid van 10 tot ruim 40.000 inwoners? Ligt de zin van de terugkeer ook niet in het beter begrijpen en verwerken van wat destijds pijnlijk scheef ging, de keuzes die ik maakte; in het in balans brengen van de boekhouding van mijn ziel? Mijn al vroeg ontdekte andere geaardheid stopte ik destijds zeer angstvallig en verkrampt weg en ik verliet het dorp als een vrome dominee in wording. In de 47 buitendorpse jaren veranderde veel: uit de kast, uit de kerk, VPRO en toch weer terug de kansel op, anders dan toen. Hoe zal dat ‘toen’ zich verhouden tot het de halve ‘nu’?

Van Huizers wordt gezegd dat ze altijd eens weer terugkeren. Voor mij geldt zeker dat ik Huizen wel kon verlaten, maar het dorp verliet mij nooit.

En dus werd ik bij terugkeer direct actief lid van de Historische Kring. Daar ontmoette ik een vrouw die me vertelde dat mijn moeders kussen nog steeds in een bank van de Oude Kerk ligt. Negen jaar geleden is mijn moeder overleden, maar haar kussen leeft nog. Onlangs – toen ik zelf niet voor hoefde gaan – bezocht ik een ochtenddienst in de Oude Kerk, zoals ik dat in mijn kinder- en jeugdtijd deed.  Vanwege een plotselinge ongesteldheid moest ik me haasten en had ik geen tijd om voor aanvang van de dienst dat kussen te zoeken. Ik had al wel gehoord dat de kerkgang ook in orthodox Huizen terug gelopen was, maar dat er zoveel banken leeg bleven, vond ik verbijsterend. Ook de bank van mijn moeder (en van mijn vader, toen hij nog leefde) was leeg, het kussen van moeder lag daar eenzaam als stille getuige van een roemrijker kerkverleden, zo bleek toen een mij bekende kerkganger mij de bank en het kussen wees.

Ik zag mezelf weer zitten naast mijn moeder, die van zingen hield en van eau de cologne (Boldoot!), het kerkparfum bij uitstek. Mijn moeder zat op zangkoren; door mijn moeder werd ik al jong lid van de plaatselijke oratoriumvereniging, waar ik ontdekt werd en zangles aangeboden kreeg.  Mijn moeder wist niet van het bestaan van een conservatorium – ik wel? – misschien had ze me dan nog meer de richting van een zangloopbaan opgeduwd. Waarschijnlijker is dat ze ook dan gebleven was bij haar diepste wens: haar oudste zoon op de kansel te zien.

Bij mijn moeder moet ik altijd weer denken aan dat beeldend en diep ontroerende gedicht van Martinus Nijhoff ‘De moeder,de vrouw’.

Een vrouw op een schip zingt psalmen. Het beeld roept zijn moeder op. Moeder en psalmen. Wat voor Nijhoff gold, geldt ook voor mij. In de Oude Kerk van Huizen worden nog steeds de psalmen gezongen die ik destijds met mijn moeder zong. Oude berijming. Toch zong ik ze voluit mee. Vertedering kleurt de herinnering.  Dat er nog maar veel moeders zijn die met hun zonen psalmen zingen. En de volgende keer als ik zondags vrij heb ga ik op moeders kussen zitten.

 

 

Bijbel en dier – 19 – de leeuw

Bij het ochtendkrieken, toen het licht werd, stond de koning op                                                           en ging in der haast naar de leeuwenkuil en toen hij nabij de kuil kwam,                                           riep hij Daniël toe met droeve stem;                                                                                                           de koning nam het woord en zei tot Daniël:                                                                                                      Daniël, gij dienaar van de levende God, heeft uw God dien gij zo volhardend dient u van de leeuwen kunnen bevrijden?

Toen sprak Daniël tot de koning: O koning, leef in eeuwigheid.                                                             Mijn God heeft zijn engel gezonden en de muil der leeuwen toegesloten                                           en zij hebben mij geen kwaad gedaan,                                                                                                       omdat ik voor Hem onschuldig ben bevonden;                                                                                                                           maar ook tegen u, o koning, heb ik geen misdaad begaan.

Daniël 6: 20-23

Een fameus verhaal: Daniël, toonbeeld van integratie en participatie. Sterker nog: als een van de drie door koning Darius aangestelde rijksbestuurders stak hij er boven uit. En – het is van alle tijden – dat wekt de afgunst bij alle andere bestuurders.                                             Ze kunnen hem echter nergens anders op pakken dan dat hij, hoe geïntegreerd en participerend ook, zijn God, de God Israëls, dient. Een listig wetje – door Darius achteloos getekend – zet de val. En hem wacht de leeuwenkuil.

De leeuwen hebben echter geen enkele belangstelling voor hem. Alsof ze hun buik al vol gevreten hadden. Van leeuwen is bekend dat ze ongevaarlijk zijn, zodra ze verzadigd zijn, in tegenstelling tot bijvoorbeeld tijgers. Ik hoorde het van een oppasser van Artis, toen ik daar op reportage was voor de VPRO. Hij vertelde me ook dat de ‘koning der dieren’ over zwak zaad beschikt en daarom vaak bronstig was. Hij moet dan een flink gevecht aan met de leeuwin, die feitelijk sterker is en uiteindelijk beslist of het tot paren komt. Op het moment van de reportage was de leeuw van Artis ook weer bronstig en om bepaalde redenen hadden ze hem van het vrouwtje gescheiden. Die bronstigheid laat de leeuw horen met een intens en diep geluid, dieper dan Ivan Rebrov kon laten horen. Ik stak mijn microfoon om een hoekje en kon dit geluid vangen.

De leeuw komt in de Bijbel veel voor, als een dier van het struikgewas, vooral aan de Jordaan.(Jer.12:8; Amos 3:4) Gevreesd waren zijn aanvallen op de kudde (Jesaja 31:4, Micha 5: 7) en op mensen (1 Koningen 13: 24;20: 36 en Spreuken 22: 13) Beroemd is het verhaal van Simson die een leeuw ontmoet en die verscheurt, waar hij later een bijennest in tegenkomt, wat hem brengt tot het raadsel: ‘wat is sterker dan de leeuw en zoeter dan honing?’. Leeuwenplagen werden gezien als straf van God (bijv.Jeremia 5:6) en als beeld van geweld (jesaja 15:9; Ez.19: 2vv), van vijandschap (ps.22:14) en van vorsten en valse profeten. Dat laatste doorgetrokken tot in het NT. Maar er is ook een andere kant: de leeuw als macht van het goddelijk spreken (Amos 1:2, Jeremia 25: 30; Joël 4: 16), van God als rechter (Hosea 5: 14; 13: 7v) en als redder (Jesaja 31:4). In de Openbaring van Johannes krijgen engelen leeuwachtige trekken en in analogienet profetiën over Juda-David-Messias (Genesis 49:9 ) heet Christus de Leeuw uit Juda in Openbaring 5: 5.