Category Archives: Kerken en Kerkhoven

Weerzien in Cluj 1

Alsof ik in tropisch Afrika was geland! Toen ik afgelopen donderdag uit het vliegtuig de eerste stappen zette op de trap naar het beton trad ik de hitte van een sauna binnen. Eindhoven, vier uur ‘s middags! Twee uur vliegen van Cluj, Roemenië, waar het ook heet was voor de tijd van het jaar, maar nog altijd vijf graden minder warm. Twee weken was ik weer eens in het land waar ik veertig jaar geleden twee jaar had gewoond. Het was in meerdere opzichten een warm weerzien. Na het verblijf van ’76 tot ’78 was ik vaker terug geweest, maar dit keer bleek het anders, intenser vooral. 

Donderdag 8 juni

De dag voor mijn vertrek had Hans den Daas mij flink geholpen met het schonen van mijn voor- en achtertuin en het verwijderen van versleten tuinmeubilair. Vlak voor mijn vertrek stond hij in lichte paniek voor mijn deur: hij was zijn portemonnaie kwijt. Ik was juist bezig de mijne te ontdoen van allerlei pasjes die ik in Cluj niet nodig zou hebben. Hans kon zijn beurs noch bij mij binnen noch in de tuin vinden en vlak na hem stapte ik in mijn auto voor de rit naar Eindhoven. De benzinemeter gaf aan dat ik onderweg bij moest tanken. Toen bleek dat ik bij de herordening van mijn portemonnaie geen bankpas meegestegen te hebben. Paniek bij mij. Ik had nog wel een creditkaart bij mij, die ik nauwelijks gebruik en waarvan ik de pincode niet wist. Ik had nog tien euro op zak en dat was voldoende om P8 van het vliegveld te bereiken, waar ik mijn auto voor de komende weken zou stallen. Op het vliegveld zou ik medereizigers naar Cluj ontmoeten die net als ik zondagavond in een dorp in de buurt van Cluj zouden samenkomen voor een cursusweek over Richteren, georganiseerd door de Juhász Stichting. De organisator van de cursus, collega Ries Nieuwkoop zou ik ook treffen. Er zat niets anders op dan hem om geld te leen vragen. In afwachting van hun komst probeerde ik telefonisch de ANWB te bellen voor een nieuwe pincode van mijn bij hen verkregen creditkaart. Ik kwam er niet doorheen en intussen zag ik mijn medereizigers verschijnen. Ik beëindigde mijn vergeefse wachten op verbinding en stak mijn mobiel in mijn borstzak en toen voelde ik iets zitten, wat mijn bankpas bleek te zijn. Blijkbaar achteloos daarin gestoken toen Hans den Daas in zijn paniek voor m’n deur stond. Ik voelde me kilo’s lichter, de steen in mijn maag vergruizelde. Na een kalme vlucht landden we onder een zwaar bewolkte lucht op een fris, vernieuwd en fleurig Cluj Airport. Veertig jaar geleden oogde het aftands, grauw en grimmig. Heel het land was een somber en droevig stemmende zwart-witfoto. De meegereisde Nederlandse collega’s werden opgehaald door Roemeens-Hongaarse collega’s, waar ze het weekend zouden doorbrengen, kennis zouden maken met het leven en werk in een dorpsparochie en zelfs een in het Hongaars vertaalde preek zouden voordragen. Ries werd opgehaald door een jongen uit Georgheni/Györgyfalva, waar het conferentiehuis stond waarin de studieweek gehouden zou worden. Ik mocht meerijden en werd afgezet bij het hotel, dat ik had geboekt voor geen geen 40 euro per nacht, inclusief ontbijt. ‘s Avonds liet ik me vervoeren per taxi naar het fraaie hoofdplein van de stad met z’n talrijke aangename terrassen. Ik voelde me direct thuis. Oude herinneringen mengden zich de relaxte bevrijde atmosfeer van nu. 

De Juhász Stichting.

Deze stichting is in 1995 opgericht met als doel  ’arme’ studenten van de Protestantse Theologische Universiteit in Cluj – afkomstig uit de Hongaarssprekende Református, Lutherse en Unitarische kerken in Transsylvanie – financieel te ondersteunen alsmede de bij- en nascholing van predikanten en het theologisch-wetenschappelijk onderzoek. In dat kader worden ook al jaren studieweken georganiseerd, samen met Nederlandse collega’s, die daarvoor slechts 250 euro, inclusief verblijf en maaltijden betalen, terwijl de Hongaarse collega’s een klein bedrag bijdragen. De stichting is genoemd naar professor István Juhász (1915-1984), een internationaal in hoog aanzien staand hoogleraar kerkgeschiedenis aan het toenmalige ‘Verenigd Protestants Theologisch Instituut met universitaire graad’ van Cluj/Kolozsvár en Sibiu/Hermannstadt. Ondanks de toenmalige immense onderdrukking van staatswege lukte het hem de ontwikkeling van de theologische hogeschool en van de studenten te bevorderen, mede door het onderhouden van internationale oecumenische contacten. Voor de Nederlandse studenten die vanaf 1968 gedurende twee jaar in Cluj aan het instituut verbleven was hij een onmisbare vraagbaak en vertrouwensfiguur. Bijdragen aan de stichting zijn van harte welkom op NL95 RABO 0302707700 t.n.v.de stichting te Zwolle. De stichting heeft een ANBI-erkenning. Zie verder: www.juhasz-stichting.nl

Vrijdag 9 juni

Ries Nieuwkoop, bestuurslid van de Juhász Stichting en motor achter de studieweken en nog veel meer, haalt me op bij het hotel voor een dagje besprekingen en ontmoetingen in de stad. Onder andere bij Exit, de uitgeverij van Hongaarstalige theologische en culturele boeken. Ook drukken zij werken voor andere uitgeverijen. Ze hebben onderdak gevonden in het 18e eeuwse pand dat veertig jaar geleden het onderkomen vormde van de deken en het dekenaat van Hongaars Hervormd Cluj, zeg maar de kerkelijke ‘baas’ van een regionaal onderdeel van het bisdom. De Hongaarse kerken kennen vanouds bisdommen en dus bisschoppen, weliswaar gekozen door een synode, maar met een behoorlijke bestuurlijke macht. Transsylvanië telt twee bisdommen, globaal een Noord- en een Zuidbisdom, met zetels in resp. Oradea en Cluj. Bij Exit worden ook Nederlandse werken uitgegeven, vertaald in het Hongaars door diverse predikanten die langere tijd in Nederland studeerden en onze taal machtig zijn geworden. na de omwenteling kwam er een behoorlijke stroom op gang van jonge predikanten die hetzij in Utrecht hetzij in Kampen terecht kwamen. De Juhász Stichting  stimuleert en financiert de bovengenoemde uitgaven, die dan vaak ook weer de basis vormen van de studieweken. Hongaarse predikanten kunnen de uitgaven voor een luttel bedragje aanschaffen. Zo zijn o.a. boeken van Karel Deurloo op de (Roemeens) Hongaarse markt verschenen.  In hetzelfde pand is ook een ontwerpbureau gevestigd. Zij hebben naast de ontwerpen voor de boeken van Exit ook een geheel eigen markt gecreëerd van posters, folders, boekillustraties etc. Drijvende kracht is een man die zelf als cartoonist steeds meer bekendheid geniet.

Zwingli en een Oranje op de Hunsrück

Terwijl ik de eerste slok van de bestelde koffie neem, gaat in het huis tegenover het terras waar ik zit knarsend een raam open in de bovenste verdieping. Er verschijnt het gerimpelde hoofd van een dame die haar hoge leeftijd nog wil verbloemen door haar haar te zwarten en haar lippen zwaar rood te stiften. Spiedend kijkt ze rond. Als ze haar hals zou rekken naar rechts zou ze nog net de achterkant van de imposante slotkerk van het schilderachtige stadje waar ze woont kunnen zien. Misschien is ze er wel gedoopt, misschien komt ze er nog wekelijks.  Ik kom er net vandaan.  

DSC07579

Meisenheim, dat is het stadje , waarin de hoger gelegen slotkerk domineert. Meisenheim am Glan, waarvan het water , bruin van het meegevoerde zand van de heuvels, na de hevige regenval, hoog tegen de kaden klotst. Meisenheim in de Hunsrück, waar die schitterende serie van Edgar Reitz, Heimat, zich afspeelt en ook opgenomen is. Voor de regisseur refereert de titel niet alleen naar zijn eigen geboortegrond, maar staat het voor een andere wereld, waarin we ons als mensen ‘thuis’ voelen en weten, waarnaar we verlangen. Het staat voor ‘ deze wereld Anders’, naar wat de Bijbel het Koninkrijk Gods noemt.  En zijn kerken niet de plekken, waar dat zondag aan zondag verkondigt mag en moet worden?  En is dat ook niet eeuwen gebeurd, tot de dag van vandaag, in alle toonaarden, met alle misslagen, zoekend en tastend, gebrekkig en gebroken in die laatgotische slotkerk, waarvan de bouw begon in 1479 en in 1504 voleindigd werd?

Om het plateau waarop de kerk ligt loopt de Glan, die al in de 10e eeuw rond een voorganger van de kerk stroomde en rond het er naast gelegen kasteel van de Graven zu Veldenz, die er tot halverwege de 15e eeuw resideerden, waarna tot eind 18e eeuw de Hertogen van Pfalz-Zweibrücken er de scepter zwaaiden. Zij gebruikten het slot achtereenvolgens als residentie, nevenresidentie en als weduwenverblijf. Het slot ligt nog immer naast de kerk in de vorm , zoals de dochter van de Engelse koning Georg III, gehuwd met de landgraaf van Hessen-Homburg, dan eigenaar van Meisenheim, het in de 19e eeuw tot zomerresidentie liet ombouwen. Tegen het plateau van kerk en burcht is het stadje opgebouwd, met nog talrijke stokoude huizen, diversen van voornaam niveau, in soms prachtige kleuren en in het fameuze vakwerk, een adequate term, want dat is het ook als het de eeuwen trotseert.  Aan de oever van de Glan werd al gewoond in de keltische en romeinse tijd. Dat geldt voor de hele Hunsrück, een laaggebergte met weidse uitzichten, begrensd door de Rijn in het oosten, de Moezel in het noorden, de Nahe in het zuiden en de Saar in het westen. Een vulkanisch gebied, waar edelstenen werden gewonnen en tot 1950 vooral leisteen. Waar – vaak steil omhoog – ettelijke wijngaarden bloeien en o.a. de Spätburgunder leveren. Waardoorheen van Saarburg tot Koblenz de Hunsrückhöhenstrasse loopt en van Trier tot Bingen (Hildegard!) de zogeheten Via Ausonius, een Romeinse heerweg, liep.

DSC07577

De torenklokken slaan luid het elfde uur over het dromerige stadje, terwijl tegenover me twee inwoonsters elkaar ontmoeten, de een op de fiets, de ander te voet. Ze voeren gesprek in gebarentaal.

In 1523 wordt in de slotkerk de RK liturgie vervangen door de Lutherse.  Een vroege overgang. Dat heeft alles te maken met  het gebied waartoe Meisenheim politiek behoort, de Pfalz.  In die tijd was Heidelberg daarvan de hoofdstad, waar de keurvorst zetelt in een machtig en voor die tijd modern kasteel. In 1518 bezocht Luther de stad al om zijn 95 stellingen te verdedigen. Hij ontmoet er studenten die zelf bekende hervormers werden, zoals Martin Bucer. De toenmalige keurvorst Lodewijk V bleef zelf weliswaar katholiek, maar legde de reformatie geen strobreed in de weg, ook niet na de Rijksdag van Worms, waar Luther in de ban werd gedaan. Zodoende kon het lutheranisme zich gestaag verbreiden onder de bevolking.  Dat tolerante beleid wordt nog actiever voortgezet onder Lodewijks opvolger Frederik II die zelf zich in 1545 bekeert tot de nieuwe leer. Na zijn dood in 1556 wordt hij als keurvorst opgevolgd door zijn neef Otto Hendrik, die drie jaar later  al ook zijn laatste adem uitblaast  en in zijn plaats bestijgt de keurvorstelijke troon de man aan wie we de Heidelberger Cathechismus te danken hebben. In de discussie tussen lutheranen en calvinisten kiest hij partij voor laatstgenoemden.  Zijn tweede echtgenote is een Nederlandse, Amalia van Nieuwenaar-Alpen, eerder gehuwd met Hendrik van Brederode, een van de edelen die in 1566 het beroemde Smeekschrift aanbood aan Margaretha van Parma.

Terwijl ik deze kennis opduikel uit verworven materiaal, is mijn kop koffie leeg en heeft het kleurrijke oudje zich weer teruggetrokken in haar bovenwoning. Ik bestel nog een koffie en bekijk de foto’s die ik in de slotkerk heb gemaakt. Het is een hallenkerk met drie schepen en een machtige, rijk versierde toren, breed van onderen en in geledingen taps de hoogte in stuwend. Stervormige ribgewelven, een rococo-kansel en een Stumm-orgel uit de 18e eeuw. Ruim en intiem tegelijk voel je er direct thuis. In de kerk liggen diverse hertogelijke en grafelijke vorsten begraven. Uitgebreide stambomen zijn op een plaquette te lezen. Zorgvuldig lezend ontdek ik dat er een Oranje tussen zit! En wel een dochter van Willem van Oranje, uit zijn huwelijk met Charlotte de Bourbon. Ze staat als Amalia van Nassau vermeld,  maar googelend vis ik uit dat ze officieel Emilia heet, met als toevoeging Secunda (de Tweede) Antwerpiana, ter onderscheid van haar oudere halfzuster met dezelfde naam en omdat ze in Antwerpen geboren werd, 9 december 1581. Ze wordt opgevoed door de vierde echtgenote van Willem de Zwijger, Louise de Coligny en trekt met haar oudere zuster Luise Juliana mee naar Heidelberg , nadat deze gehuwd was met keurvorst Frederik IV. Daar ontmoet ze Friedrich Kasimir, paltsgraaf van Zweibrücken-Landsberg, die ze op 4 juli 1616 haar ja-woord geeft. Deze paltsgravenfamilie was een aftakking van de hertogen van Pfalz-Zweibrücken, op hun beurt weer een zijtak van het beroemde Beierse Huis Wittelsbach.  Of overigens Emilia Secunda in de kerk begraven ligt is me niet helemaal duidelijk.  Zij stierf op 28 september 1657 op al heel lang tot een ruïne vervallen slot Landsberg.

DSC07567

Bij het verlaten van de kerk valt me een grote langwerpige bronzen plaquette op met de beeltenis van Ulrich Zwingli. Eronder een tekst die door duisternis in het portaal moeilijk te lezen is. Gewend aan het schaarse licht verneem ik dat van 21 tot 23 september 1529 de Zwitserse kerkhervormer (1484-1531) op het slot verbleef. Vandaar reisde hij af naar Marburg voor een gesprek met Maarten Luther en nog acht andere hervormers.  Op 3 oktober 1529 ondertekenden de tien gespreksdeelnemers de Marburger Artikel “welche den Auspunkt für Beratungen bildeten die zur gemeinsamen evangelischen Bekenntnisgrundlage führten mit dem Ziel die Einheit der Christen zu verkündigen”.

DSC07573

Het staat er mooi en hoopvol geformuleerd, op deze plaquette, aangebracht tijdens het Reformatiefeest van 1979. Het was landgraaf Philip van Hessen die de twee kerkhervormers bij elkaar bracht om vooral hun diepgaand meningsverschil aangaande de betekenis van het Avondmaal bij te leggen. Luther komt met 15 artikelen, waarvan de laatste die over het gewraakte leerstuk. En dat formuleert nu juist dat ze het eens zijn dat ze het oneens zijn hierover. Alle veertien andere artikelen geven geen problemen. Ofschoon die ook  na het uiteengaan van de tien deelnemers verschillend worden geïnterpreteerd. Philips hoop op eenheid, ook als grondslag voor een politiek bondgenootschap, slaat de bodem in; de artikelen krijgen nooit officiële geldigheid. Het blijft hangen in hoop, tot de dag van vandaag.

Meer dan hoopvol is de inzet van de huidige ‘Evangelische’ kerkgemeenschap voor de vooral in Duitsland toegestroomde vluchtelingen. Merkels adagium – wir schaffen das – wordt serieus genomen. De hele week door organiseert de kerk bijeenkomsten voor vluchtelingen, voor mannen en vrouwen gezamenlijk en apart, voor kinderen en jongeren. Er zijn taal- en inburgeringscursussen, er is sociale hulp, er worden maaltijden georganiseerd en alles wordt gecommuniceerd in het Duits en het Arabisch.

Meisenheim, rijk aan verleden, maar ook rijk aan inzet en oog en oor voor noden in het heden.

Zorgvlied 21 – Frans Halsema

frans halsemaUnknown 

Springlevend is de titel van een dubbelcd met z’n bekendste liedjes. In zijn werk is dat nog immer zo, maar wat overleed hij al op jonge leeftijd. Nog geen 45 jaar. Frans Halsema wordt op 13 september 1939 in een Amsterdams katholiek gezin geboren. Zijn vader Arie was reclametekenaar. Hij schreef ook revuetjes die door het gezin tussen de schuifdeuren werden opgevoerd. Frans had een broertje dood aan leren, breekt de Mulo af, leert voor banketbakker, maar een half jaar later stopt hij daar ook mee en gaat werken bij achtereenvolgens een kruideniersbedrijf, een herenmodezaak, op een effectenkantoor en bij een uitgeverij. In zijn vrije tijd treedt hij op met liedjes op in café’s en op bruiloften en partijen. Hij begeleidt zich zelf daarbij op accordeon en piano. Tijdens z’n militaire dienst in Doorn van 1958 tot 1960 krijgt hij een schrijversopleiding en mag hij ‘s avonds naar de cabaretschool in Amsterdam. Zijn debuut als cabaretier vindt plaats in de City Music Hall in 1960 in de hoofdstad bij het ‘Pauze-Cabaret’. Een jaar later kan hij aan de slag bij Lurelei, aanvankelijk als pianist en componist, maar gaandeweg ook als zanger en speler. Omdat hij de groep te commercieel vindt worden solliciteert hij bij Wim Kans ABC-cabaret, waar hij na lang aandringen wordt aangenomen. Hij leert er de kneepjes van het vak tot in de finesses en leert er Anke Cordess kennen met wie trouwt en een zoon krijgt.  In 1967 gaat hij op de freelancetoer, leert een jaar later Gerard Cox kennen die hem vraagt om samen iets te doen. Halsema had echter al samenwerking toegezegd aan Adèle Bloemendaal, dus wordt besloten tot een trio. En zo ontstaat  Met blijdschap geven wij kennis. Hij wordt bekend door groots opgezette televisieshows en neemt grammofoonplaten op. Van 1971 tot 1973 speelt hij met Jenny Arean in de musical En nu naar bed , van Annie M.G. Schmidt en Harry Bannink. Het komt met z’n medespeelster tot een verhouding die z’n huwelijk kapot maakt. De relatie met Arean loopt ook op de klippen. In 1976 betrekt hij met z’n nieuwe vriendin KRO- programmamaakster Ria Groeneveld een boerderijtje in Dreumel in het Land van Maas en Waal. Intussen was hij met Gerard Cox een tweede programma begonnen Wat je zegt ben je zelf.  Ondanks dat het een succes werd, breekt hij met Cox, omdat hij het programma eigenlijk te plat vindt. Hij begint een solocarrière, met aanvankelijk weinig succes. Z’n tweede en derde programma lopen beter. Halsema wordt gevraagd om op te treden op het Boekenbal van 1983. Vanwege stemproblemen moet hij afzeggen. Hij begint een nieuw programma onder de titel The show must go on.  Het was de bedoeling om het in april 1984 in première te laten gaan. Het komt er helaas niet van. Begin van dat jaar wordt vanwege keelkanker opgenomen in het Anthonie van Leeuwenhoekziekenhuis. Daar overlijdt hij op 24 februari.

http://www.youtube.com/watch?v=PSrnU06pr7I

Zorgvlied 20 – Cornelis Dopper

cornelis dopperCornelis_Dopper  Cornelis Dopper wordt op 7 februari 1870 in Stadskanaal geboren, waar zijn vader schuitenvaarder en logementhouder is. Al op jonge leeftijd wordt hij wees en komt hij in het gezin van zijn zuster Grietje en haar man Johannes Bernardus Kolkman, componist en muziekonderwijzer. Die ontdekt zijn muzikaliteit, geeft hem les en stimuleert hem in Leipzig naar het conservatorium te gaan. Na twee jaar keert hij terug om in de stad Groningen te gaan werken als musicus. In 1894 heeft hij met zijn opera Het blinde meisje van Castel-Cuillé succes in Amsterdam bij de Nederlandsche Opera. Tot 1903 als genoemde opera de deuren sluit werkt hij er als violist, koorrepetitor en dirigent. Twee jaar werkt hij als muziekrecensent voor een tweetal kranten alvorens op tournee te gaan  door de Verenigde Staten met het operagezelschap van Henry Savage. In 1908 is hij terug in ons land en vraagt Willem Mengelberg hem zijn eigen Derde Symfonie te dirigeren, waarna hij als tweede dirigent van het Concertgebouworkest wordt aangesteld. In 1931 wordt hij opgevolgd door Eduard van Beinum. Hij begint aan een zwakke gezondheid te lijden, vanwege angina pectoris en op 18 september 1939 overlijdt hij.

Zorgvlied 19 – Bert Voeten

bert voetenUnknown ‘Geloof in een onherroepelijk leven en leef het zo’. Tekst op de grafsteen van dichter en vertaler Bert Voeten. Ik interpreteer het zo: geef je over aan het leven dat je leidt, dat je gegeven is en laat je niet hinderen door gedachten aan een parallel bestaan, aan wat ook zou kunnen zijn of had kunnen zijn. Ik heb in elk geval wel last van hinderlijke verlangens naar een ander bestaan. Ze bespringen me als rovers uit het struikgewas, als teken uit het lover. Lambertus Hendrikus Voeten wordt in Breda geboren op 6 juli 1918 en trouwt met Marga Minco. Uit dit huwelijk komen twee kinderen voort, onder wie Jessica Voeten, die in 2003 een boek publiceert over het Witsenhuis in Amsterdam, waar zij opgroeit. Voeten vertaalt werk van o.a. Shakespeare en Molière. In 1946 komt zijn oorlogsdagboek uit Doortocht, bekroond met de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs. Door oa. W.F.Hermans wordt getwijfeld aan de waarheidsgehalte van het boek. Adriaan Venema meent dat het een reconstructie betreft om Voetens activiteiten in de oorlog voor het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten te verdoezelen. Voeten heeft later toegegeven dat hij lid was van de Kultuurkamer. Maar hij heeft de suggestie van verzinsels van de hand gewezen. In 1943 sloot Voeten zich trouwens aan bij het verzet. In 1951 wint hij de Jan Campertprijs voor Met het oog op morgen en in 1959 de Martinus Nijhoffprijs voor zijn vertaalwerk.

Onderstaand gedicht – De trein – verscheen in 1954 in een bundel van een negental letterkundigen Nationale snipperdag als verzet tegen de diskwalificatie van 5 mei tot nationale snipperdag.

Er rijdt door mijn hoofd een trein
vol joden, ik leg het verleden
als een wissel om en ik tel
de veewagons met de grendels:
vijftig wagons, in elke
wagon vijftig mensen. Men ligt
geklemd tussen ledematen,
men is drager of gedragene,
gevangenen van elkander
in het duister van de wagon
in het duister van de wagon
zonder lucht,
zonder hoop.
Het is twaalfhonderd kilometer
naar sobibor – ik heb het
op een avond uitgerekend
met een kaart van europa voor me
Zij wisten het niet, zij wisten
alleen dat hun wervels kneusden
tegen de baddings, hun tong
zwol als een blaar, hun ogen
schrijnden, hun voeten dood
in hun schoenen staken; zij leerden
dat men na twee, drie dagen
zijn water laat lopen, zijn nagels
gebruikt om ruimte te krijgen
wanneer men ligt op het harde
lichaam van een gestikte.
Niemand wist meer van gistren,
van het witte tafellaken
op vrijdagavond, de lichtjes
van chánoekah; niemand wist nog
van morgen, van de ontkleding,
de betegelde douchelokalen,
de sproeidoppen zonder water,
het oog dat hen gade zou slaan.
Men kende alleen het nu
van de houten kooi, van het donker,
het nu van de waanzin die komt
met mondschuim en gillen, het nu
van de wereld buiten: een halte
in nieder lausitz, de geur van
uiensoep en schweinsbraten,
het kletteren van vers water,
laarzen op grint, een stem uit
een ijzeren keel, en beukend
tegen het wandbeschot de
grondplaat van een geweer.
‘Ze hadden ze allemáál
in de gaskamer moeten stoppen’
heeft onlangs iemand gezegd
in een trein in de buurt van assen
Een koopman was het, hij zat
in een 3e klas rookcoupé
met een al te hete verwarming –
het raampje moest er bij open.
Er reed een andere trein door
mijn hoofd toen ik dit las,
een trein vol joden. Ik telde
de veewagons met de grendels;
vijftig wagons,

in elke wagon vijftig mensen;
gevangenen van elkander
in de duistere houten kooi
in de waanzin van deze wereld.

Bert Voeten – De trein

DE VOGELS

De vogels in het stedelijk luchtruim schrijven
een winterbrief aan de mensen in de straten.

Cirkelend op het witte blad van de hemel
zijn zij hun eigen letters, veren en kraakbeen.

Al hun zinnen beginnen met uitroeptekens.
De taal der vogels is vol gevleugelde woorden.

Weinigen kunnen hun kraaiepoten lezen.
Weinigen worden wijs uit hun verhaal.

Maar de kinderen spellen het spelenderwijze
en de dichters schrijven het blindelings na.

Recreatie

Twee keer per jaar
reden wij naar het kerkhof,
op het 4e graf, 3e rij links van de ingang
mocht ik bloemen zetten
in een groene zinken vaas
terwijl mijn vader knielde op een bankje
waar hij eerst zijn zakdoek overheen had gelegd

de wandeling tussen de graven
duurde vaak meer dan een uur,
mijn vader bracht bezoeken aan oude kennissen
en besprak met de tuinbaas
de verdere verfraaiing van het graf,
de een voelde meer voor een treurwilg
de ander voor een rozenboom

in het café tegenover het kerkhof
(er stonden houten spuwbakken
vol nat zand, uitgekauwde
pruimen en sigarenpeuken)
gingen wij daarna iets drinken
– koud bruin bier uit kruikjes -
en ook dat duurde meestal een uur
want de dood maakt dorstig.

Zorgvlied 18 – Gré Brouwenstijn

gre van swol220px-Gre_Brouwenstijn_(1968)  Wereldberoemd was ze en terecht. Een pracht zangeres, gehuwd met de beroemde televisiedokter en oud-tennisser Hans van Swol. Het was niet haar eerste huwelijk. Van 1948 tot 1953 was ze gehuwd met de tenor Jan van Mantgem. Uit dit huwelijk  had ze een zoon, Jean Paul van Mantgem, die bekend werd als arts-cardioloog van het RABO-wielerteam en in opsraak is geraakt vanwege z’n vermeende rol bij de dopingpraktijken in de ploeg.  Ze werd als Gerarda Demphina geboren op 26 augustus 1915 in Den Helder, waar ze al jong lid werd van een zangkoor. Op haar zestiende kon ze met hulp van haar leraar Duits naar het Amsterdamse Muzieklyceum. Ze werkt als dienstmeisje om in haar onderhoud te voorzien. Na het lyceum gaat ze naar het conservatorium, waar ze in de operaklas van Johannes den Hertog terecht komt.  In 1939 maakte ze haar debuut bij de Nederlandse Operastichting met een rol in Mozarts Zauberflöte.   Een jaar later zingt ze de rol van Giuletta in Hoffmanns Vertellingen. Tijdens de oorlog kiest ze helaas voor de weg van de minste weerstand en treedt op voor het Duitse leger tijdens zgn. ‘Weermachtsconcerten’ en zingt in het Omroepkoor.  In het omroeparchief Beeld en Geluid bevindt zich een foto van haar in gesprek met Seyss-Inquart, waarschijnlijk na een uitvoering van de Wesendonck Lieder van Richard Wagner. In een TV-interview na de oorlog rept ze over ‘ moeilijke jaren’ , waarin zij zegt de omroepkoren te hebben ‘gevormd’.  

In 1946 zingt ze voor het eerst een titelrol: Tosca in de gelijknamige opera van Puccini. Haar eerste echtgenoot treedt op als Cavaradossi. In 1949 zingt ze voor het eerst de rol van Leonore in Beethovens Fidelio. Het wordt een lievelingsrol, omdat het om een vrouw gaat die zich kan opofferen om haar man te redden. Wat ze zelf ook zou doen, zo zegt ze in een interview met het Algemeen Dagblad van 18 dec. 1999.

Tussen 1951 en 1954 breekt ze internationaal door met de vertolking van de titelrol van Verdi’s Aïda. Ze glorieert als Desdemona in Verdi’s Otello en in 1954 debuteert ze in Bayreuth, het begin van een grote Wagner-carrière. In de jaren vijftig en zestig werkt met grote dirigenten als Von Karajan, Giulini, Klemperer, Böhm, Furtwängler, Thomas Beecham en treedt over heel de wereld op. Behalve in New York. De intendant van Metropolitan Opera biedt haar geen rollen van Verdi of Puccini aan, die ze daar juist graag zou willen zingen in plaats van te debuteren met een Wagnerrol. In 1957 verbreken de kleinzoons Wagner de band met haar omdat ze een uitnodiging afslaat. Intussen roept Time haar uit tot een van de beste sopranen ter wereld. Een absoluut hoogtepunt is Visconti’s productie van Verdi’s Don Carlos in Covent Garden, waarin Brouwenstijn de rol van Elisabeth zingt met grootheden als Boris Christoff, Tito Gobbi  en Jon Vickers als collega’s. 

 

In 1971 komt er een eind aan haar carrière . Nog eenmaal zingt ze haar glansrol Leonore, samen met het Concertgebouworkest onder leiding van Bernard Haitink. De andere rollen worden eveneens door Nederlandse zangers met internationale reputatie bezet. Anton de Ridder zingt de rol van Florestan, Arnold van Mill die van Rocco.

In 1995 organiseert het Concertgebouw ter ere van haar tachtigste verjaardag een gala-avond. Er klinken veel van haar lievelingsaria’s. Tijdens de toegift ‘Brüderlein uni Schwesterlein’ uit Die Fledermaus klinkt nog eenmaal haar stem, volgens het Algemeen Dagblad ‘ met overdonderend volume’ en ‘ nog steeds die hoge noten’. 

Ze overlijdt op 14 december 1999 in Amsterdam.

Zorgvlied 17 – Gerard Thoolen

gerard thoolen93968-331-500    Op 14 februari 1943 wordt hij in Oss geboren. De toneelschool vond hem niet goed genoeg om toegelaten te worden. Maar in 1970 begon het Werkteater uit onvrede over gebrek aan aandacht voor experimenteel, kleinschalig toneel en Thoolen sloot zich direct er bij aan. Vormde met acteurs als Joop Admiraal, Peter Faber, Cas Enklaar, Shireen Strooker, Olga Zuiderhoek, de broers Groothof en Helmert Woudenberg het begin er van. Toenmalig minister van Cultuur, Marga Klompé, gaf de groep subsidie. Het Werkteater specialiseerde zich in producties over maatschappelijk controversiële onderwerpen, zoals criminaliteit, ziekte, dood, zocht interactie met het publiek en speelde op ongebruikelijke locaties als ziekenhuizen, gevangenissen, psychiatrische inrichtingen en buurthuizen. In 1980 krijgt Thoolen z’n eerste rol in een speelfilm: Het teken van het beest.  En vanaf dan is hij alleen nog filmacteur. Hij wint twee Gouden Kalveren: voor rollen in De mannetjesmaker en De illusionist. Hij speelt in twee films van Peter Greenaway: A zed and two noughts en Prospero’s Books. In 1989 speelt hij met o.a. Marlo Brando in de Amerikaanse film A dry white season van Euzhan Palcy.  Thoolen leidde buiten de film een onstuimig leven, met sterke hunkering naar grote liefde. Helaas wordt hij getroffen door het HIV-virus en op 12 oktober 1996 – 53 jaar oud – overlijdt hij aan de gevolgen van aids. In 2003 maakt Pieter Verhoef een documentaire over de briljante acteur, die voor anderen en voor zich zelf niet altijd gemakkelijk was: Alles komt ergens van.

Uit een artikel in Trouw-14-10- 1996:

AMSTERDAM – “Misschien ben ik wel nooit volwassen geworden,” zei Gerard Thoolen eens en vergeleek het acteur-zijn met een kind dat de werkelijkheid niet aankon. Hij kampte met een fundamenteel gebrek aan zelfvertrouwen, maar zette intussen de mooiste rollen neer. Thoolen overleed zaterdag in het Amsterdamse Slotervaartziekenhuis, 53 jaar oud.

Na de kweekschool kwam hij min of meer bij toeval bij theater terecht. Hij was alleen maar nieuwsgierig. Sinds de oprichting in 1970 heeft hij lange tijd deel uitgemaakt van het Amsterdamse theatercollectief Werkteater. Daar heeft hij zijn talent kunnen ontwikkelen. Ongewild maar des te indrukwekkender was vooral het effect van de tegenstelling tussen zijn stevige, wat gedrongen gestalte en de kwetsbare types die hij vaak speelde. Toen hij als opa in het project ‘Als de dood’ zijn kleinzoon, die het erg vond hem alleen te moeten laten bij ‘de poort’, geruststelde met ‘Dat geeft niks mijn jongen’ en vervolgens de laatste adem uitblies, werd van ontroering je keel dichtgeknepen.

Onbewust wellicht projecteerde Gerard Thoolen zijn eigen kleine hartje op zijn personages. Het grote gebaar had hij niet nodig. Hoe simpeler hij het hield, des te mooier en waarachtiger waren zijn vertolkingen. Hij zocht zijn voorbeelden op straat, in de kroeg.

De kern van acteren was voor hem: het personage worden. Ik weet nog hoe ik er destijds minutenlang over heb gedaan om in de exuberante Surinaamse mevrouw Emmanuels, een figuur in een van de zomertentprogramma’s, zijn persoontje te ontdekken.

In zulke rollen kon hij breed uitpakken. Speelde hij in travestie, dan deed hij dat vol overgave en was succes verzekerd.  

Hieronder een aflevering uit In voor en tegenspoed met Rijk de Gooijer en o.a. Gerard Thoolen.

Filmografie als acteur
Jaar Titel Rol Opmerkingen
1969 Don Christobal of de klucht met de knuppel Televisiefilm komedie
1974 Zaliger nagedachtenis Meneer Drakentand Televisiefilm
1975 Altijd wat anders, zelden wat goeds Broer Korte film (eindexamenfilm) van Orlow Seunke
1975 Werkloosheid Werkloze arbeider Korte film gemaakt door het Amsterdams Stadsjournaal
1975 Goede morgen, mijnheer van Wijk Bankemployé mijnheer van Wijk Korte film van Rob van der Vijver
1975 Rooie Sien Fotograaf Tonio Film van Frans Weisz
1975 Heb medelij, Jet! Film van Frans Weisz
1975 Samen op goede weg Automobilist Korte film gemaakt door het Amsterdams Stadsjournaal
1976 Toestanden Film gemaakt in samenwerking met Het Werkteater
1976 De radiodroom Korte film
1976 Scenes uit het soldatenleven Korte film
1977 Ssst, je vader slaapt Korte film
1977 Een schoolvoorbeeld Chef van een arbeidsbureau Korte film gemaakt door het Amsterdams Stadsjournaal
1977 Alleen is maar alleen Korte film
1977 De elektriseermachine van Wimshurst Korte film
1977 Dokter Vlimmen Boer uit Knarsel Nederlands-Belgische co-productie
1978 Prettig weekend, meneer Meijer Televisiefilm
1979 Met voorbedachten rade Bediende Korte film
1979 Opname Verpleger Film gemaakt in samenwerking met Het Werkteater
1979 Fietsen Korte film
1980 Het teken van het beest IJje Wijkstra Film van Pieter Verhoeff
1980 Mijn zuster de negerin Korte film van Dirk Jan Bruut
1980 No fun Korte film
1981 Twee vorstinnen en een vorst Film van Otto Jongerius
1982 Een zwoele zomeravond Surinaamse mevrouw Emanuels Film van Frans Weisz in samenwerking met Het Werkteater
1982 De smaak van water Hes
1983 De lift Nachtportier Horrorfilm van Dick Maas
1983 De mannetjesmaker Ben Mertens Film van Hans Hylkema
1983 De illusionist De vader Film met Freek de Jonge, losjes gebaseerd op zijn theatervoorstelling De Tragiek uit 1980/1981
1984 Projekties Werkeloze operateur en acteur Korte film
1985 De ijssalon Otto Schneeweiss Film van Dimitri Frenkel Frank
1985 Het bittere kruid Vader Meijer
1985 Pervola, sporen in de sneeuw Film van Orlow Seunke – Thoolen meegewerkt aan scenario
1985 A zed and two noughts De chirurg Van Meegeren Film van Peter Greenaway
1986 Crime de la crime Korte film
1987 Van geluk gesproken Sjef Film van Pieter Verhoeff
1987 De schoorsteenveger Korte film van Ron Termaat
1988 De rivier waarin ik zwom Televisieserie
1988 Taxi in de nacht Klant in de taxi Korte film
1989 Mijn vader woont in Rio Klant Jeugdfilm van Ben Sombogaart
1989 Lollie Korte film
1989 A Dry White Season Kolonel Viljoen Amerikaanse historische thriller-dramafilm van Euzhan Palcy
1990 Een vreemde liefde Televisiefilm van Edwin de Vries
1990 How to survive a broken heart Brack
1991 Prospero’s Books Adrian Britse dramafilm van Peter Greenaway gebaseerd op het toneelstuk van The Tempest van William Shakespeare
1991 De zondagsjongen Buschmann Film van Pieter Verhoeff
1991 De provincie Sartorius
1991 In voor en tegenspoed Kroegvriend Arie Televisieserie met Rijk de Gooyer
1992 Marianne Korte film van Tijs Tinbergen in opdracht van de Nederlandse Spoorwegen
1992 Transit Cesare
1992 De drie beste dingen in het leven Otto
1993 Richting Engeland Thoolen is hier de verteller
1993 Mus Televisieserie
1994 Sneeuwval Korte film
1994 Lolamoviola: All quiet Televisiefilm
1995 De Vliegende Hollander (1995) Gevangenisdirecteur Film van Jos Stelling
1995 Gevangen op Java Willem Walraven Documentaire/drama
1995 Chopsticks Blauw Humoristische televisiefilm van Ron Termaat
1995 Achter het scherm Producent Fred Kroost Humoristische televisieserie
1996 In the cold light of day Jan Pastorek Brits-Nederlandse psychologische thriller
1996 De eenzame oorlog van Koos Tak De aan alcohol verslaafde dagbladjournalist Koos Tak Televisieserie van Theo van Gogh
1996 Charlotte Sophie Bentinck Stadhouder Willem IV Film van Ben Verbong
1996 Marrakech Televisiefilm

 

Zorgvlied 16 – Ben Hemelsoet

ben hemelsoet  Dat krabbertje, die kaars die eens brandde, de  omgevallen oranje-rode waxinelichtjeshouder: het is droevig en ontroerend tegelijk. Wie was hier bezig en is niet verder gekomen, heeft het krabbertje laten liggen? Heeft een konijntje het houdertje omvergelopen? Een suizend windje de kaars uitgeblazen? Ben Hemelsoet, die elke Reve-kenner onmiddellijk verbindt met diens Moeder en zoon, dat magistrale boek dat over zijn overgang naar het RK-geloof gaat. Hemelsoet overleed op 69 jarige leeftijd in april 1999. Hij was priester van het bisdom Haarlem, doceerde van 1958 tot 1967 bijbelse vakken aan het toenmalige grootseminarie in Warmond. In 1967 werd hij lector  en in 1970 hoogleraar Nieuwe Testament aan de Katholieke Theologische Hogeschool Amsterdam (KTHA). Vanaf 1990 was hij ook pastor van de parochie Christus Geboorte in Amsterdam-Zuid. Hemelsoet was een groot exegeet, maar wellicht te protestant voor de eigen kerk en te katholiek voor de protestanten. Hij riep tegenstrijdige geluiden op, was een buitenbeentje en had een groter waardering verdiend dan hij kreeg.  In 1966 voerde Hemelsoet namens het bisdom Haarlem gesprekken met Gerard Reve over zijn mogelijke toetreding tot de RK-kerk. Ter gelegenheid van Reve’s zeventigste verjaardag in 1993 zei hij in Hervormd Nederland: ‘Onder het nuttigen van de nodige cognac heb ik Gerard verteld dat je om rooms te worden het Onze Vader moet kunnen bidden en dat je moet geloven in de uitverkiezing van Israël’. Ook zei hij: ‘Natuurlijk is Reve een clown, maar vooral is hij een pestkop. Maar terwijl hij uitdaagt en badinerend over God spreekt, blijkt er ook een omgang te zijn met God, al dan niet verborgen. Reve probeert wanhopig die ‘verborgen omgang met God’ te beschrijven’.  Hemelsoet is zijn peter als de grote volksschrijver gedoopt wordt. Deze vond plaats op 27 juni 1966 in een kapel behorend bij een school- en kloostercomplex aan de hoofdstedelijke Van Ostadestraat, beheerd door de Zusters van de Choorstraat uit Den Bosch. Lambert Simon was er rector. Deze was eveneens priester van de schuilkerk Ons’ Lieve Heer op Solder’, waar Reve regelmatig z’n geestelijk toevlucht kwam zoeken.

Zorgvlied 15 – Marko Fondse

marko fondseUnknown Mijn goede vriend Jan van der Haar is een uitmuntend vertaler Italiaans-Nederlands. Hij is de vaste vertaler van werk van het echtpaar Monaldi en Sorti en van het werk van Malaparte. Daarnaast heeft hij vele boeken meer vertaald.  Voor hem hoop ik oprecht dat hem eens de Martinus Nijhoff Prijs ten deel valt. Het zal me niet verbazen dat hij hem eens ontvangt. Marko Fondse kreeg de prijs in 1969 voor zijn vertaling van het beroemde, intrigerende , meeslepende meesterwerk van Michail Boelgakov ‘De meester en Margarita’. Marko Fondse was slavist, vertaler Russisch en dichter. Hij werd geboren op 9 juni 1932 in Haarlem als Marinus Cornelis van Dijke.  Fondse is de naam van zijn moeder, die in 1895 in Haamstede geboren werd en die in 1914 trouwde met Cornelis van Dijke uit het Zeeuwse Oosterland. Marko was de jongste van elf kinderen.  Hij woonde het merendeel van zijn leven in Amsterdam en vertaalde behalve andere Russische klassieken van Gogol, Tolstoj en Dostojevski, ook liefdesgedichten van Heinrich Heine. Zijn levenswerk betrof de vertaling van het oeuvre van Vladimir Majakovski. Na dertig jaar kwam in 1993 in de Russische Bibliotheek een tweedelige keus uit het werk van de avant-garde-dichter uit. In 1980 richtte hij met Peter Verstegen het literaire tijdschrift De Tweede Ronde op.  Fondse dichtte zelf ook: in 1985 kwam zijn bundel Herderstas uit. Fondse woonde in het hart van de roze buurt van Amsterdam, maar verbleef ook een groot deel van het jaar in Griekenland. Op 18 juni las A.L. Snijders het volgende ZKV voor op radio 4.

Verlies

Altijd met verlies gedraaid. Een zinnetje uit de economie.Werk aan je eenzaamheid, met liefde, met verachting. Als geen verlies meer dreigt, word je vanzelf sereen. Twee zinnen uit een gedicht. Zondag 16 juni ging aan het Rokin in Arti et Amicitiae een literair blad ten onder, dat drieëndertig jaar daarvoor was opgericht door de vertalers Peter Verstegen en Marko Fondse. De Tweede Ronde, een vertalersblad, dat met een kleine subsidie op de been gehouden werd. De laatste jaren, de jaren van de schrale wind, heette het KortVerhaal, maar dat hielp niet, de subsidie werd beëindigd. L.H. Wiener, redactielid, hield de redevoering bij het graf. Hij las het gedicht Bemoediging voor van Marko Fondse, lang geleden gestorven. De eerste regels: Wees niet beducht dat je ziel nooit meer herstelt. Gaaf wordt ze nooit. Doe het maar met de rafels. Ik realiseer me dat verlies in de economie iets heel anders is dan in de literatuur. In de economie is het de slapeloze kruidenier die niet genoeg klanten meer heeft omdat de regering de banken heeft gered en het volk laat betalen. 

In de kunst is verlies de brandstof voor een gedicht of een symfonie, die het leven toont als groots en beklagenswaardig. In de Teeven-maatschappij is het onderscheid weggevaagd, verlies is verlies, er moet betaald worden. Als ik terugloop over Rokin en Damrak naar het Centraal Station hoor ik honderd talen door elkaar, het vreemde volk eet en drinkt en vaart door de grachten, een golf van geld, ik ben trots op de stad. Amsterdam is in alle opzichten een rijke stad, altijd geweest. Als ik in de trein stap voel ik de verbittering, De Tweede Ronde had met een geluidloze zucht gered kunnen worden, als het woord verlies maar met iets meer aandacht was ontleed.  

 

 

 

Zorgvlied 14 – Joan Remmelts

joan remmelts2208225-412-500  De op 12 augustus 1905 in Zwolle geboren Joan Remmelts zat samen met Mary Dresselhuys op de toneelschool. Als ze in 1929 de school verlaten spelen ze in Shakespeare’s Julius Caesar, waarbij Joan de rol van Brutus heeft en Mary een figurante speelt. Dit toneelstuk brengt hen ook samen in de liefde. Nog niet zelfde jaar trouwen ze, maar na vier jaar liep het al uit op een echtscheiding. Later vindt de acteur die officieel Jacobus Johannes als voornamen draagt in Elisabeth Versluys nog een echtgenote. Vervolgens leefde hij jarenlang met Karin Hauer.  Trouwe TV-kijkers kennen haar als de schoonmoeder van Jaap Kooijman (Gerard Cox) in de populaire serie ‘ Toen was geluk nog heel gewoon’. Zij overleed in 2011. Veertien jaar vormt Remmelts vanaf 1931 met Mary Dresselhuiys, Cees Laseur en Rie Gilhuys de kern van het Centraal Toneel. Ze spelen o.a. Dood van een handelsreiziger.  In W.O.II is Remmelts voorzitter van de Nederlandse Organisatie van Toneelkunstenaaars en in die hoedanigheid roept hij in 1941 zijn collega-auteurs op zich niet te melden bij de Kultuurkamer. En daarmee was deze vakvereniging de eerste die openlijk collaboratie weigerde. Om ontspanning te brengen brengt het Centraal Toneel gedurende de oorlog wel Nederlandse stukken op de planken. Na de oorlog richt Remmelts met Cor Hermus toneelgroep Comedia op.  Maar in 1957 stapt hij zelf over naar het Rotterdams Toneel, waar hij zich meer en meer verdienstelijk maakt als regisseur. Tot 1972 geeft hij ook les aan de Toneelschool. Zijn kwaliteiten worden ook ontdekt door film en tv. Hij speelt in speelfilms en series, zoals De kleine waarheid. Na z’n 65ste treedt hij zelfs op in musicals.