Cornelis Dopper wordt op 7 februari 1870 in Stadskanaal geboren, waar zijn vader schuitenvaarder en logementhouder is. Al op jonge leeftijd wordt hij wees en komt hij in het gezin van zijn zuster Grietje en haar man Johannes Bernardus Kolkman, componist en muziekonderwijzer. Die ontdekt zijn muzikaliteit, geeft hem les en stimuleert hem in Leipzig naar het conservatorium te gaan. Na twee jaar keert hij terug om in de stad Groningen te gaan werken als musicus. In 1894 heeft hij met zijn opera Het blinde meisje van Castel-Cuillé succes in Amsterdam bij de Nederlandsche Opera. Tot 1903 als genoemde opera de deuren sluit werkt hij er als violist, koorrepetitor en dirigent. Twee jaar werkt hij als muziekrecensent voor een tweetal kranten alvorens op tournee te gaan door de Verenigde Staten met het operagezelschap van Henry Savage. In 1908 is hij terug in ons land en vraagt Willem Mengelberg hem zijn eigen Derde Symfonie te dirigeren, waarna hij als tweede dirigent van het Concertgebouworkest wordt aangesteld. In 1931 wordt hij opgevolgd door Eduard van Beinum. Hij begint aan een zwakke gezondheid te lijden, vanwege angina pectoris en op 18 september 1939 overlijdt hij.