In mijn stamcafé in Amsterdam – café Krom, Utrechtsestraat – zag ik hem vaak zitten, meestal net achter de deur links in een hoekje bij het raam. Ik heb hem nooit gesproken: hij zat er nooit uitnodigend voor een gesprek met anderen. Hij zat daar met zich zelf en een koffie of een borrel. Ik hoorde ook pas laat dat het ging om de zanger Jan Derksen. Hij stierf op 10 maart 2004, 72 jaar oud. Op 14 juli 1931 was hij in Alkmaar geboren. Hij werd opgeleid aan het Amsterdams Conservatorium, waar hij oa. les kreeg van Coby Riemersma. Hij kreeg ook les van Hermann Schey. De meester van de lagere school maakte zijn vader attent op z’n fraaie stem. Zo kwam hij op een kinderkoor en via amateur cabaret op het conservatorium. Hij debuteerde in Trier als Rodrigo in Verdi’s Don Carlo. Kort er na werd hij gecontracteerd als eerste bariton bij de Opera van Hannover. Daar ontwikkelde hij een breed repertoire, van Mozart tot en met Alban Bergs Wozzeck. In ons land zong hij samen met Gré Brouwenstijn en Cristina Deutekom. Samen met de laatste en tenor Adriaan van Limp vormde hij voor lange tijd een trio in opera’s van Verdi en Donizetti. Als Verdi-zanger maakte hij in 1971 zijn debuut in Florence. Onder leiding van Riccardo Muti zong hij in Un ballo in maschera. Derksen kon niet alleen goed zingen, maar blonk ook uit als acteur. Op latere leeftijd schakelde hij om naar dramatische tenorpartijen. Als hij 63 is en nog steeds op niveau zingt, zegt hij in een interview met De Groene Amsterdammer: ‘ er zullen vast mensen zijn die denken: laat hij nou eens opdonderen, zodat we eindelijk van die etterbak af zijn’. Maar hij spiegelt zich aan zijn leraar Schey die tot z’n tachtigste doorging. ‘Ik vind het nog steeds zalig, ik heb eigenlijk het gevoel dat ik mijn leven lang vakantie heb. Iedere repetitie is een soort verjaardagsfeestje. Het repeteren is vaak nog leuker dan de voorstellingen, omdat je dan van alles kunt proberen en creëren, zonder die zenuwen erbij”. Wereldberoemd werd Derksen niet: ‘ maar dat zijn er misschien vijf of zes’, zo zegt hij in bovengenoemd interview. ‘ Dat is ook niet zo eenvoudig hoor, daarvoor had ik waarschijnlijk veel meer publiciteit moeten maken. Maar ik ben eigenlijk altijd een beetje kopschuw geweest en vond het al gauw goed’. Door een inschattingsfout van een agent miste hij de rol van Wilhelm Tell in de gelijknamige opera van Rossini, een voorstelling die met een Fin de hele wereld over ging. Derksen ontsloeg de agent. Het typeert de zanger, die zich zelf omschrijft als lastig. ‘ Op momenten dat ik meende niet tot ontplooiing te kunnen komen, kreeg ik weleens ruzie met de regisseur, vooral als ik dingen moest doen die volgens mij nergens op sloegen’. Als voorbeeld noemt hij Othello, waarvan hij al in 1952 begon met de studie er van en die hij pas twintig jaar later in Dresden op de planken kon brengen. ‘ Kwam er zo’n oostduitse regisseur die geen woord Italiaans sprak en die mij dingen wilde laten doen die er volgens mij helemaal niet stonden. Op zo’n moment denk ik gewoon: man, ik weet er veel meer van af dan jij’. Over zijn omschakeling naar tenor vertelt hij: ‘ Ik had altijd de neiging om de hoogte in te gaan, als bariton zocht ik altijd partijen in de hogere ligging. …in het tenorzingen trok juist de baritonale, menselijke kant mij weer aan. Ik ben tenor geworden voor Othello en voor Tannhauser: dat zijn exceptionele, dramatische tenorpartijen. Ik moest het gewoon doen, het was een artistieke drang. terwijl je in feite een goedlopende winkel op geeft om je in het diepe te storten.’ Het werd niet echt een groot succes. Het publiek nam hem z’n overstap kwalijk; hij werd er op aangesproken. Na een jaar of zes stapt hij weer terug naar het baritonvak.