Hiernaast het handschrift van Christoph Graupner, die op 13 januari 1683 in Kirchberg (Zwickau-Saksen) geboren wordt. Hij is leerling van de Thomasschule in Leipzig onder Johann Kuhnau en hij raakt daar bevriend met Johann Friedrich Fasch en Johann David Heinichen, later ook twee prima barokcomponisten. In 1705 vinden we hem in Hamburg, waar hij klavecinist is in het orkest van Reinhard Keiser. Hij leert er Händel en Johann Matheson kennen. In 1709 trekt hij naar Darmstadt, waar hij in 1712 kapelmeester wordt in dienst van landgraaf Ernst Lodewijk van Hessen-Darmstadt. De bedoeling is om er een mooi operahuis op te ztten, maar dat mislukt jammerlijk. Graupner stort zich op het schrijven van geestelijke cantates. Er zijn er wel 1500 bewaard gebleven. Bach blijft er wat aantal betreft een kleine jongen bij. In 1722 solliciteert Graupner naar de vrijgekomen post aan zijn oude school in Leipzig. Telemaan staat boven aan het lijstje van het bestuur, maar die bedankt. Graupner is goede tweede, maar zijn baas in Darmstadt laat hem niet gaan en dus wordt het nummer drie: Bach. Graupner die aan het eind van z’n leven blind wordt, was zeer productief: behalve genoemde cantates schreef hij opera’s (o.a. Dido in 1707), minstens 115 symfonia’s en zeker 50 concerten. Hij had geen grote eigen dunk, was bescheiden en wilde dat na zijn dood zijn werk vernietigt zou worden. Dat is ten gevolge van een ruzie tussen z’n familie en de landgraaf niet gebeurd. Graupner kende weinig leerlingen, waardoor zijn werk dat prachtig is, weinig verspreid werd en bekend werd.