Op mijn bureau ligt Dichterkeur, een keuze uit verzen dezer eeuw, een bundel samengesteld door dr. W.L. Brandsma. De bundel heb ik moeten aanschaffen toen ik naar de MULO ging, denk ik. Het kan ook de Kweekschool zijn, die ik na de MULO frequenteerde. Elke dag blader ik wel in de bundel en soms is er een gedicht dat me (weer) raakt. Vanavond stuitte ik op Gerrit Kouwenaar, die over een paar weken 90 jaar wordt. Hij zat in het verzet, schreef voor De waarheid en Vrij Nederland. Met met grote snor, die onmiddellijk de aandacht trekt. Zijn gedicht Ik heb nooit bevat een dichterscredo, die voor dominees ook van toepassing kan zijn. Althans ik kan me er wel in herkennen. Hij verwoordt een voor mij herkenbare roeping. En dan heb ik het met name over de prediking. Ik ben van mening dat de kerk c.q. de dominees meer ernst moeten maken van de prediking. De crisis van de kerk is de crisis van de prediking. ‘Verlegen om een goed woord’, heet de bundel die Gerrit de Kruijf is aangeboden vlak voor zijn sterven. Ik heb de indruk dat op de universiteit meer peoples managers worden opgeleid, die ook goed uren kunnen schrijven, dat veel gericht is op ‘ het geloof der gemeente’, maar dat het echte handwerk: vertalen, exegese, aanspreken en raken op de achtergrond is gekomen. Collega van Nieuwpoort vertelde me van een cursus aan 20 vrijwel afgestudeerde theologiestudenten, die hij in het kader van de Nieuwe Bijbelschool organiseerde. De studenten hadden geen benul van hoe je de Bijbel zou moeten lezen, meer dan als in Kind op Zondag of op zondagsschool geleerd. De studenten zelf zeiden dat ze nog nooit zo diep in de materie waren gedoken. Toen ik zes jaar geleden terugkeerde op kerkelijk erf was ik verbijsterd door het gemak waarmee een nieuwe vertaling was geaccepteerd, die qua uitgangspunt, methode en uitkomst zo weinig recht doet aan het geschriften ons vanuit toen en dan aangereikt, met het doel ook ‘deze stenen werkelijkheid zacht te maken’. Ben ik een geweldig exegeet? Ik leer nog steeds, ik heb achterstand, maar ik voel het als vreugde en roeping om de verhalen te proeven, te wegen, in de huid er van te kruipen om er achter te komen, wat meegegeven mag worden om ‘stenen zacht te maken, vuur uit water en regen uit dorst’, zoals in het fantastische gedicht staat.
ik heb nooit
Ik heb nooit naar iets anders getracht dan dit:
het zacht maken van stenen
het vuur maken uit water
het regen maken uit dorst
ondertussen beet de kou mij
was de zon een dag vol wespen
was het brood zout of zoet
en de nacht zwart naar behoren
of wit van onwetendheid
soms verwarde ik mij met mijn schaduw
zoals men het woord met het woord kan verwarren
het karkas met het lichaam
vaak waren de dag en de nacht eender gekleurd
en zonder tranen, en doof
maar nooit iets anders dan dit:
het zacht maken van stenen
het vuur maken uit water
het regen maken uit dorst
het regent ik drink ik heb dorst.