Het volgende ‘regen-gedicht’ komt uit de bundel Eiland der ziel, uit 1939, dus na het drama van de moord en nadat Achterberg was opgenomen in de Rijksasyls voor Psychopathen in Avereest, waar hij van 1938 tot 1943 verbleef. De titel is typerend voor zijn toestand. Fysiek van de buitenwereld afgesloten, maar vooral psychisch verkerend in de eenzaamheid, als op een eiland. Wat kan hij doen op zo’n eiland? De gestorven en verloren geliefde tot leven wekken, een thema dat dus al vóór de moord significant aanwezig was. Het middel daartoe is het woord en de woorden. Die vormen een brug naar het eiland. En waar het woord is is bij Achterberg Het Woord nooit ver weg. In onderstaand gedicht komt dat ook weer tot uitdrukking.
IN DEN REGEN
Laat dit, omdat ik eenzaam ben, een stem verwerven als de regen; die heb ik van u meegekregen, zover ik van u ben.
Het is hetzelfde als uw leden, – kuis en nabij -, waarmee de woorden sidderen en worden geboren; waarin uw liefde heeft gezwegen.
Zo sneeuwt de dood het leven dicht. Er is geen angst meer en geen naam. Ik lig weer met mijn ziel tesaam in onverstoorbaar evenwicht.
Ik heb u lief, al zijn vergaan de verten, die ik met u deelde, wat gij mij nimmermeer verheelde vangt immer in den regen aan.
Hier zie je wederom dat regen voor Achterberg niet louter een meteorologisch fenomeen is, geen ‘mededeling voor land- en tuinbouw’, maar een mythisch karakter kent, zoals bij Guido Gezelle bijvoorbeeld de bloemen: “mij spreekt de blomme een tale”. In de regen hoort de dichter zijn geliefde; dat is bij hem of hem bij gebleven. Intrigerend is dan ‘zover ik van u ben’. Dat kan zijn ‘voor zover etc’ of duiden op de afstand tussen hem en haar. De tweede strofe is een lastige om te verstaan. De leden – een kuise omschrijving van het erotisch en seksueel begerenswaardige onder-deel van de geliefde – waren weliswaar nabij maar kuis, ‘onbezoedeld’. Het bleef beperkt bij het oproepen van opwindende taal. Wat die begeerde liefde betreft bleven haar leden ‘gesloten’. Net als haar stem is dat op afstand gebleven. In de derde strofe komt het keerpunt. De regen wordt sneeuw, met zijn witte kleur bij Achterberg symbool voor toedekking c.q. verzoening. Het is hier de dood die dicht sneeuwt. En wel het leven. Dat kan denk ik verstaan worden dat het leven staat voor onrust en de dood voor vrede, zoals op grafstenen staat: R.I.P., rest in peace. Dat blijkt uit het vervolg. De dichter is weer eengewonden met zich zelf. Ondanks dat het allemaal ver weg is – en wellicht hebben ze samen ook vroeger van letterlijk uitzichten genoten – de liefde blijft en haar stem wordt weer bij en in elke regen gehoord.