Het dienen van de Mammon in de sport

 

Een paar weken terug publiceerde ik een essay in Trouw over bovenstaand onderwerp. Bij deze hier ook op mijn site

‘Kijk maar, je ziet niet wat je ziet.’  Deze variant op Nijhoffs beroemde aforisme kwam vrijwel spontaan in me op toen ik begin dit jaar naar flitsen van de Australian Open zat te kijken. Zag ik eerlijke partijen of zat ik te kijken naar ‘neppartijen’, waardoor het verslag van Marcella Mesker een hoge graad van ridiculiteit bevatte?

Ook het tennis, de voor mij altijd deftig gebleven sport, lijkt gecorrumpeerd. Voor een  jongetje uit een arbeidersgezin was die sport onbereikbaar. Te duur en het werd derhalve alleen gespeeld door de bewoners van de kapitale  villa’s aan de randen van mijn geboortedorp.

Afgelopen week is FC Twente van de eredivisie naar de eerste diviside teruggezet als straf voor financieel gesjoemel. Barcelona heeft na het opheffen van het verbod op transfers liefst 77 jonge spelertjes uit diverse buitenlanden  ‘opgehaald’.

Het Internationale Olympisch Comité heeft afgelopen maand tientallen deelnemers van de Spelen in Peking (2008) en Sotsji (2013) alsnog betrapt op doping. Het aandeel Russen daarin –15 medaillewinnars alleen al in Sotsji – degradeert de hele affaire-Lance Armstrong tot een kleinigheid. We weten het eigenlijk allemaal al heel lang: in de topsport draait het uiteindelijk alleen maar om geld, geld en nog eens geld. Het is één dans om het gouden kalf. De kerken lopen leeg, de secularisatie heeft z’n miljoenen verslagen, maar is daarmee de religie verdwenen?

De oude god Mammon is triomferend uit zijn as herrezen, als die ooit verdwenen is – de hardnekkigste god aller tijden. Jezus stelt zijn hoorders voor de ultieme keuze: God of de Mammon. ‘Mammon’ heeft taalkundig het woord betrouwbaarheid in zich, maar schijn bedriegt.  Alleen de God van Israël is te vertrouwen.

Is dat wellicht kenmerkend  voor de moderne tijd – en meer verborgen onder het vernis van kerkelijk geloof van alle tijden – dat we ja en amen zeggen tegen de Mammon? Een geloof dat  in alle openheid, vrijmoedigheid en zonder schaamte beleden wordt in het neoliberalisme, dat de wereldwijde religie is geworden. Is het niet veelzeggend dat ‘Atlas Shrugged’ van Ayn Rand, de bijbel van het neoliberalisme, nog steeds na de Bijbel het meest verkochte boek is in de VS? Dit denken werd grondslag en horizon van niet alleen de bankenwereld en de politiek, maar zeker ook van de topsport.

 

De topsport is één grote offercultus aan de Mammon, van wie iedereen hoopt dat hij  steeds meer geeft, maar die nog meer blijkt te nemen. Ze zaait verwoesting en ongelijkheid, zaait en oogst naast aanbidding en verwondering ook verwarring en wanhoop.

In de voetbalwereld zijn de prijzen bij voorbaat al verdeeld tussen de geldgrootmachten – met Leicester als uitzondering die de regel bevestigt. De anderen zijn overgeleverd aan de luimen van al dan niet Chinese, Russische, Arabische en Thaise suikerooms.

 

Het hele dopingprobleem is terug te voeren tot de hoogmis voor Mammon, die begon met de invoering van de ‘professionalisering’. Dat is vooral bij het wielrennen goed te zien. De eerste dopingdode viel al eind 19de eeuw. En het verkopen van wedstrijden is al decennia schering en inslag.

Ooit sprak ik als medewerker van Langs de Lijn uitgebreid met Wim van Est, op een mooie zomerdag in de tuin van zijn fraaie villa in St. Willibrord. Zonder gène sprak hij over het regelen van uitslagen, vooral in de criteriums, en het dwarszitten en dus broodroof van hen die aan het systeem van wheelen en dealen niet mee wilden doen. Om zijn pols zag ik een oude Pontiac. “ Is dat het horloge dat nog liep na uw spectaculaire val?”, vroeg ik. In zijn sappig West-Brabants antwoordde hij grijnslachend: “Natuurlijk niet, die was ook kapot; deze heb ik toen daarna gekregen voor de bekende reclamestunt”.

De oppergod van de topsport is dus bekend. Daaronder en daarbinnen kent elke vorm van sport weer zijn eigen goden, rites en erediensten. Met hun eigen koningen, profeten, priesters, volgelingen, zo u wilt kerkgangers. En daar weer binnen weer diverse ‘kerkgenootschappen’ met de trekken van sektarisme: waarheidsabsolutisme, fanatisme, eigen ‘theologie’ en missionaire gedrevenheid.

Neem nu het voetbal, waar ik het meest mee heb en van wie ik zelf  ook een ‘belijdend lid’ ben, specifiek van de Ajax-gemeente, het nog altijd grootste en succesvolste sportieve ‘geloofsgenootschap’ van ons land.

Van de ronde god van het voetbal zeggen de profeten dat je die vooral het werk moet laten doen. De kleedkamer is het heilige der heiligen, alleen toegankelijk voor de priester-spelers en de coach als hogepriester. Het heilige is de grasmat. Die mag een leek nauwelijks betreden.

Ik weet nog goed dat ik voor het eerst op de uitstekende grasmat van De Meer mocht komen, onder leiding van Ajax’ beste en trouwste assistent-trainer ooit, Bobby Haarms. Hij zei: “Nu mag jij heilige grond betreden, besef dat wel?” En in een documentaire die ik met Rimko Haanstra maakte over hem zei hij over hetzelfde stadion: “Als je hier binnenkomt is het net alsof de Heilige Geest over je komt.”

Ik heb zelf de gang naar De Meer vergeleken met de kerkgang in mijn geboortedorp Huizen: de Amsterdamse Middenweg als de Kerkstraat waarop allen samenkomen op weg naar het heiligdom. Nog immer geeft een gang naar het stadion, nu al weer jaren de Arena, een apart gevoel, een tinteling van verwachting en hoop, van geloof of twijfel over de afloop, al naar gelang de grootte van de tegenstander. En de tribunes stromen vol als de voorhof van de Jeruzalemse tempel, als de banken en galerijen in de Huizense Oude Kerk. En daar klinken de liederen en daar komen de spelers uit de catacomben als de kerkenraad uit de consistoriekamer. En daar zitten wij, de aanhangers. In geloof in het team, in de hoop op overwinning, in liefde voor jouw ‘priesters’ om het wonder van het kale niets van een 0-0 te transsubstantiëren tot een klinkende zege.

Al weer heel lang gaat het over de houdbaarheid en waarde van de ‘Hollandse School’ en bij Ajax draait het om het Plan Cruijff. Belijdenisgeschriften! Met de daarmee samenhangende interpretatie: de theologie van het voetbal. Een debat, gevoerd door binnen- en buitenstaanders. Tot geschillen en verscheurende schisma’s aan toe!

Zelf heb ik als lid van de ledenraad van zeer nabij meegemaakt, hoe de revolutie van Cruijff slachtoffers maakte. Bekwame mensen, ook met een Ajax-hart, werden achteloos en genadeloos weggewerkt, terwijl anderen juist in blinde aanbidding het voormalig wonderkind uit Betondorp staafden in de goddelijke status waarin hij zelf al eerder was gaan geloven. Ik heb getracht me te verzetten tegen de revolutie die meer terreur bevatte dan fluweel. Vroegere vrienden verklaarden mij hun vijandschap. In die periode is mijn jeugdheld in mij al gestorven en kon ik niet voluit en van harte meedoen met de in memoriams die het karakter kenden van een heiligenverering, sterker nog : alsof Nietzsche’s uitroep ‘God is dood’ nu pas werkelijkheid was geworden.

En wat voor het voetbal – misschien in extremis – opgaat, geldt voor alle andere sporten. Maar zijn het geen schijndiscussies, waar de oppergod om glimlachen moet? We dansen allemaal rond het gouden kalf van de Mammon die regeert, en wel met vaste hand. En iedereen draagt eraan bij. Ik ook, door te blijven komen en deel te nemen aan de eigenlijke eredienst. Of niet te kunnen komen, omdat het hele competitieprogramma bepaald is door wat eraan verdiend kan worden, door de clubs, door daarachter de grote jongens van de media en sponsors, door de Fifa, Uefa en hun bobo’s.

Die gevangenschap in een systeem, zoals ook in de bankwereld door Joris Luijendijk duidelijk aangetoond, zag ik terug in de discussie die ontstond door de apengeluiden vanaf de ADO-tribune richting Riechedly Bazoer. Iedereen verwees naar een ander of andere instantie om iets te ondernemen. Vooral journalisten wisten precies wat de club of de scheidsrechter of de KNVB of de overheid moest doen, maar niemand die op het idee kwam zelf een daad te stellen.

Wat als de media zouden besluiten geen aandacht aan wedstrijden van ADO te besteden? Zoals de ARD deed na de onthulling van dopingschandalen op grote schaal in het wielrennen en besloot geen verslag te doen van de Tour de France. Natuurlijk doen de media dat niet, want dat kost hun geld en maakt ze dief van eigen portemonnee.

Mart Smeets is hevig aangevallen op zijn ogenschijnlijke rol als vriend van Armstrong in plaats van die van hardnekkig doorgravende journalist. Misschien terecht, maar wie wijst naar een ander, wijst ook naar zich zelf. Echter die ene wijzende vinger wordt priemend gezien, maar die paar naar je zelf worden gemakshalve vergeten. Ik was geen verslaggevend journalist; ik makkte persoonlijke items, rommelde maar wat aan in de marge, in het randgebeuren. In gesproken columns voor Radio 2 heb ik vanuit Atlanta (Olympische Spelen) wel de duivelse kanten van de topsport gehekeld, maar het waren niet meer dan speldeprikjes. Het probleem is dat de meeste sportjournalisten ook liefhebber zijn en ook helden kennen en dat zo een coterie ontstaat van bewondering en vriendschap en kritisch doorvragen een innerlijke blokkade kent. Het zijn ook ‘kerkgangers’ en het is een heerlijke wereld om in te werken. Hulde dus voor mensen als David Walsh, die er gelukkig ook in ons land zijn.

De Uefa worstelt al heel lang met een Financial Fair Play, maar komt het van de grond? In Qatar – op zich al een corrupte keuze – vallen nog steeds slachtoffers bij de bouw van de stadions voor het WK van 2022. Zal het tot een boycot komen? De vraag stellen is hem beantwoorden.

Ik moet regelmatig denken aan diegenen die bij de beslissing om over te gaan op (semi)professioneel voetbal in ons land in 1954, die waarschuwden voor het bederf van de sport vanwege de rol die geld zou krijgen. Hun stem werd honend weggewuifd. Maar waren het geen profetische stemmen?

Toen de Champions League werd ingevoerd sprak Louis van Gaal van een door geld verworden sportief gedrocht. Hij heeft volkomen gelijk gekregen. Zelfs bij het conflict binnen Ajax rond Cruijff had ik sterk het vermoeden dat niet clubliefde, maar geldliefde in het geding is.

Vaak stel ik mezelf de vraag: moet ik nog  meedoen aan deze dans, aan het ‘kijk maar, je ziet niet wat je ziet’?

Mijn vader, die niet zo kerks was, vroeg het me wel eens: kun je de liefde voor Ajax wel rijmen met je keuze voor het predikantschap?

Een ongemakkelijke vraag, nog steeds. Maar wel een terechte. Ik ben gek van voetbal (en van meer sporten), hartstochtelijk fan van Ajax, een virus juist opgelopen door mijn vader van wie ik Essoplaten kreeg in 1958. Op de plaatjes vond ik het Ajaxshirt het mooiste – en we woonden in de buurt van de fascinerende stad Amsterdam, met dat geweldige Artis. Regelmatig zat ik bij pa op de vrachtwagen en reden we naar Amsterdam, waar hij me wees op De Meer: “Kijk ,jongen, het Ajaxstadion.”

Dat virus krijg ik er niet uit(-gebeden) en toch prangt ook steeds de vraag van Jezus: je kunt niet God dienen en de Mammon. Ga er maar aan staan, zeker met een geweldige sportzomer voor de deur. En ik zal kijken en veel kijken, maar ook zien, wat ik niet zie?