DE TROONPRETENDENT EN ZIJN SCHOONVADER -1 Samuel 24-Handelingen 9
In de boeken van de profeet Samuel gaat het om de stijl en inhoud van het koningschap naar de Geest van de Ene. Hoe ziet de koning er uit naar Gods hart? En voor koning mag je dan elk soort leiderschap invullen, op de grote en de kleine vierkante meters. Het gaat er om hoe de Heer vertegenwoordigd wil zijn. Toen Samuel de Heer namens het volk om een koning vroeg, was dat eigenlijk een klap in Gods gezicht. “Kunnen ze het niet met Mij alleen af?.” Maar het volk wilde net als de buurvolken ook een eigen koning. (De buren een grote auto, wij ook; de buren rolluiken, wij ook etc..) De Heer geeft toe. Hij is flexibeler dan we denken. Maar waarschuwt wel: het kan jullie duur komen te staan! Menig koning ontpopt zich als despoot, tiran, dictator. Enfin, de geschiedenis geeft Hem voortdurend gelijk.
De eerste koning die gekozen wordt en gezalfd (teken van zijn glorie en ambt) is Saul. En eerlijk is eerlijk het is echt niet zo’n slechte koning. Hij begint goed, hij vecht voor het welzijn en de vrijheid van zijn volk. Maar als het er op aankomt, blijkt hij te slap, sluit hij een compromis, waar die juist niet gesloten mag worden. In de strijd tegen Amalek laat hij de koning, de aanvoerder in leven. Als we de Bijbel moralistisch lezen, dan lijkt dat juist akkoord. Maar de Bijbel moet je symbolisch en geestelijk lezen. Amalek staat voor dat kwaad dat de wereld naar Gods bedoeling in de weg staat, Amalek is de fascist die het zwakke op het oog heeft, het recht van de sterkste in het bloed heeft. Dat kan niet in de wereld van de Ene.
Er moet een andere koning komen, die wel gedrenkt is in Gods bedoelen. Dat is dan tegen elke verwachting in, David, een joch dat zich ophoudt bij de schapen. In onze ogen totaal niet geschikt. Alsof een joch van veertien het eerste elftal van Ajax moet dragen, zo iets. En toch is dat Gods keus. David wordt gekoppeld aan Saul, die hevig aan depressies lijdt. David speelt de duisternis weg: typerend voor zijn koningschap. Dit is teken van ware Messiasschap. Wat ook blijkt in hoofdstuk 16. Saul ontketent een ware achtervolging tegen David, nota bene intussen ook zijn schoonzoon en zwaar bevriend met zijn zoon, Jonathan. David moet vluchten, met een klein groepje getrouwen. Saul achtervolgt hem met een grote groep elitetroepen. Tussendoor moet hij ook nog met aartsvijand de Filistijnen in de slag, maar als op dat vlak er even rust is, slaat zijn rusteloosheid weer toe in de jacht op David. Hoofdstuk 16 van het eerste Samuelboek verhaalt dat Saul ‘nodig moet’. Koning, keizer, admiraal, uiteindelijk moeten ze allemaal. Hij trekt zich terug in een spelonk om rustig te kakken. Uitgerekend in die spelonk zit David met z’n groep. De uitgelezen kans om z’n tegenstander te doden. Vroom zeggen z’n mannen: ‘de Heer heeft hem in je handen gegeven’. David staat op en sluipt op Saul toe, pakt z’n zwaard, maar snijdt de slip van z’n mantel. Dat is feitelijk al erg genoeg. De mantel is je ambt, je glorie. Door daar een slip van af te snijden betekent in feite dat je hem afsnijdt uit z’n ambt. Het is ontmaskering. De koning wordt te kijk gezet, nu pas te kakken gezet. Maar hij spaart wel z’n leven. Saul is verworpen als koning, maar niet als mens. In een prachtige dialoog net buiten de spelonk, in het volle daglicht, komt het tot een schuldbekentenis van Saul, tot een huilen zonder bedaren. Davids boodschap is: ik ben niet gekomen om te doden, maar om te sparen. David spreekt daarmee alle andere leiders aan: waar zijn jullie op uit? Over heel de wereld worden mensen opgejaagd, verdreven, vervolgd, de woestijn ingejaagd, de spelonken in. Van hen gaat een roep uit, de roep van David, de roep van de Zoon van David, die tegen de Saul uit Handelingen roept: Saul, Saul wat vervolgt Gij mij? Waar mensen vervolgd worden, wordt Jezus vervolgd. Deze wereld kan anders, waar wij op onze eigen vierkante meters leven door in leven te laten, door het oordeel aan de Heer over te laten.