In zijn Weimar-periode componeerde Bach voor zondag Oculi de cantate ‘Alles, was von Gott geboren. Net als met een aantal andere cantates uit die tijd is de muziek er van verloren gegaan. De tekst, van Salomon Franck, is bewaard gebleven, waarin het gaat om de strijd tegen en de overwinning op het kwaad, n.a.v. de evangelielezing van die zondag: Lukas 11: 14-28, een duiveluitdrijving. Deze cantate kreeg het nummer BWV 80a. De cantate eindigde met het tweede couplet van Luthers beroemde Feste Burg – ‘Mit unser Macht ist nichts getan’ - als slotkoraal. De tekst achtte Bach geschikt voor een Reformationskantate , die van 1728 t/m 1731 werd uitgevoerd. Deze cantate – bekend onder nummer BWV80b – krijgt als slotkoraal het vierde en tevens laatste couplet van Luthers lied en hij vertrouwt Luthers tweede couplet toe aan de sopraan en voegt dat in in de begintekst ‘Alles …etc.’. In zijn eerste versie werd de melodie van het Lutherlied ook wel gehoord, maar alleen door de hobo gespeeld. In die tweede versie voegt Bach in het hart van de cantate het derde couplet van Luthers lied als koraal toe. In 1740 daaromtrent komt de uiteindelijke versie die leidend werd en het nummer BWV 80 krijgt. Bach voegt als een eerste deel een omvangrijke koraalfantasie toe op de tekst van het eerste couplet van Luthers lied. De instrumentatie is redelijk bescheiden: strijkers, continuo en hobo’s. Bachs oudste zoon Wilhelm Friedemann brengt later een versie, waarin hij de delen 1 en 5 op Latijnse tekst uitvoert, met trompetten en pauken. Luther schreef en componeerde zijn strijdvaardig lied – door Heine de ‘Marseillaise van de Reformatie’ genoemd – in 1529 en niet zoals wel is verondersteld toen hij in 1521 op weg ging naar Worms, waar hij zich moest verantwoorden op de Rijksdag. Mendelssohn gebruikt de melodie voor zijn vijfde symfonie en dat versterkte het in de 19e eeuw opkomende nationalisme, met Bach en Luther als aangewezen ‘godfathers’ er van. De berichten van het front in W.O.I werden voorafgegaan door de ‘Feste Burg’ als herkenningsmelodie. In 1821 is BWV 80 de eerste vocale compositie van Bach die gepubliceerd werd.
1. KOOR
Ein feste Burg ist unser Gott,
Ein gute Wehr und Waffen;
Er hilft uns frei aus aller Not,
Die uns itzt hat betroffen.
Der alte böse Feind,
Mit Ernst ers jetzt meint,
Groß Macht und viel List
Sein grausam Rüstung ist,
Auf Erd ist nicht seinsgleichen.
Het openingskoor kent een lengte van 228 maten. de kern is een koraalmotet, polyfoon gezongen door de vier stemmen. De strijkers spelen met de zangstemmen mee, maar het continuo kent een eigen zelfstandige rol. De tenor opent, na vijf maten neemt de alt over en zingt de tenor de tweede regel en zo geschiedt ook met sopraan en bas. Als ze samen zingen komen de drie hobo’s er bij die unisono strak en onversierd in lange noten de melodie van de eerste regel spelen als een ‘cantus firmus’. Een maat na de hobo’s doet de violone drie octaven lager hetzelfde, eventueel versterkt door het orgelpedaal. Zo ontstaat een canon. Dit procédé wordt gevolgd voor alle negen regels van het lied. Bach combineert zo de oude motetvorm met een instrumentale canon, zo kenmerkend voor zijn latere jaren: Das Musikalisches Opfer, de Kunst der Fuge en de raadselcanon op het portret van Hausmann uit 1746. Intussen leeft hij zich ook uit in de expressie van bepaalde woorden en tekstdelen. Aan het slot herhaalt de bas het koraalcitaat van hobo’s en violen, waarna plotseling de hobo’s niet meer gelijk optrekken, maar uiteenwaaieren in polyfonie, terwijl de bas de laatste koraalregel niet meer als fuga laat horen, maar in ongemanierde vorm.
2. ARIA (B); KORAAL (S)
Alles, was von Gott geboren,
Ist zum Siegen auserkoren.
Mit unser Macht ist nichts getan,
Wir sind gar bald verloren.
Es streit’ vor uns der rechte Mann,
Den Gott selbst hat erkoren.
Wer bei Christi Blutpanier
In der Taufe Treu geschworen,
Siegt im Geiste für und für.
Fragst du, wer er ist?
Er heißt Jesus Christ,
Der Herre Zebaoth,
Und ist kein andrer Gott,
Das Feld muß er behalten.
Alles, was von Gott geboren,
Ist zum Siegen auserkoren.
De bas zingt robuust en strijdvaardig; de unisono spelende strijkers versterken het beeld dat we ons op het slagveld bevinden. Uit God geboren betekent tot de overwinning verkoren. Maar deze zekerheid , dit strijdlustige is alleen gegrond in de ‘ware held’, Jezus Christus, zo zingt de sopraan er tussen door.
3. RECITATIEF (B)
Erwäge doch,
Kind Gottes, die so große Liebe,
Da Jesus sich
Mit seinem Blute dir verschriebe,
Wormit er dich
Zum Kriege wider Satans Heer
und wider Welt und Sünde
Geworben hat!
Gib nicht in deiner Seele
Dem Satan und den Lastern statt!
Laß nicht dein Herz,
Den Himmel Gottes auf der Erden,
Zur Wüste werden!
Bereue deine Schuld mit Schmerz,
Daß Christi Geist mit dir sich fest verbinde!
4. ARIA (S)
Komm in mein Herzenshaus,
Herr Jesu, mein Verlangen!
Treib Welt und Satan aus
Und laß dein Bild in mir erneuert prangen!
Weg, schnöder Sündengraus!
Bedenk wel , zingt de bas in het recitatief, dat het Christus’ bloed is waarmee je de strijd aan kunt gaan. Een ander wapen is er niet; die vind je niet in je zelf, daar vind je alleen schuld. De conclusie en aanbeveling: ‘Dass Christi Geist mit dir sich fest verbinde!’ De bas zingt als in een canon met het continuo die de bloeddruppels verklanken. De slotconclusie is een arioso en wordt een paar maal herhaald, in de drie noten op Christi Geist zijn bas en continuo canonisch met elkaar verbonden en als de bas is uitgezongen doet het continuo de conclusie nog eens dunnetjes over. Aansluitend zingt de sopraan dan: welnu, mijn hart staat open, kom maar binnen Jezus en drijf wereld en satan uit. Weg met die zondentroep! Ze zingt het lyrisch, maar het laatste wordt met flinke stromen verklankt. Ook zij wordt alleen door het continuo begeleid.
5. KORAAL
Und wenn die Welt voll Teufel wär
Und wollten uns verschlingen,
So fürchten wir uns nicht so sehr,
Es soll uns doch gelingen.
Der Fürst dieser Welt,
Wie saur er sich stellt,
Tut er uns doch nicht,
Das macht, er ist gericht’,
Ein Wörtlein kann ihn fällen.
Als Luther gewaarschuwd wordt voor een gang naar Worms, riposteert hij:” Ik ga daarheen, ook al zijn er in Worms zoveel duivels als dakpannen”. Deze uitspraak komt terug in de eerste regel van het derde couplet van zijn beroemde lied. Dit koraal wordt unisono gezongen: een vastberaden eensgezindheid. Een hand-in-hand-kameraden van de gemeenschap. Het volledige orkest begeleidt, in een unisono variatie van de eerste regel, gevolgd door een passage vol onrustige zestienden, waarin we de hordes duivels horen aanstormen en weer van de burchtmuren worden teruggeworpen.
6. RECITATIEF (T)
So stehe dann bei Christi blutgefärbten Fahne,
O Seele, fest
Und glaube, daß dein Haupt dich nicht verläßt,
Ja, daß sein Sieg
Auch dir den Weg zu deiner Krone bahne!
Tritt freudig an den Krieg!
Wirst du nur Gottes Wort
So hören als bewahren,
So wird der Feind gezwungen auszufahren,
Dein Heiland bleibt dein Hort!
Het bloeddoordrenkte vaandel van Christus hooghouden, vasthouden aan het Woord en er op vertrouwen dat Christus zijn ‘troepen’ niet verlaat: zo is de weg naar de overwinning gebaand. Dat is de boodschap van de tenor, die lijkt op de eerdere van de bas. De slotregel is een aanbevolen devies, dat als een arioso wordt gezongen. In het continuo hoor je hoe de vijand wordt verjaagd.
7. ARIA (A, T)
Wie selig sind doch die,
die Gott im Munde tragen,
Doch selger ist das Herz,
das ihn im Glauben trägt!
Es bleibet unbesiegt
und kann die Feinde schlagen
Und wird zuletzt gekrönt,
wenn es den Tod erlegt.
Ingetogenheid en opwindende strijdlust: deze twee emoties zijn te horen in dit duet, met een soloviool en een hobo da caccia als begeleidingsinstrumenten. De beide stemmen imiteren elkaar, pingpongen met de emoties. Vier tekstregels, vier episodes. De eerste twee in de sfeer van de ingetogen vreedzaamheid, fugatisch van opzet. De derde regel is die van de strijdlust, met de continuo als vijfde partij, dus een kwintet. de laatste regel komt de dood in het vizier en dan zwijgen de de twee voorgeschreven instrumenten en gaan zangers en continuo naar zeer lage noten door schrijnende harmonieën tot uiteindelijk de twee instrumentalisten er weer bij komen voor een afsluitend ritornel.
8. KORAAL
Das Wort sie sollen lassen stahn
Und kein’ Dank dazu haben.
Er ist bei uns wohl auf dem Plan
Mit seinem Geist und Gaben.
Nehmen sie uns den Leib,
Gut, Ehr, Kind und Weib,
Laß fahren dahin,
Sie habens kein’ Gewinn;
Das Reich muß uns doch bleiben.
Alles is gezegd, van alle kanten belicht: er rest nu slechts een krachtige afsluiting van alle franje ontdaan. Vierstemmig klinkt het laatste couplet van Luthers ‘Marseillaise’.