Beethoven schreef deze symfonie voor het grootste deel in 1802 in Heiligenstadt, tot 1892 een zelfstandige gemeente, nu onderdeel van Wenen. Hij draagt zijn werk op aan Karl Alois,prins Lichnowsky (1761-1814), chamberlain oftewel hoofd van de huishouding van het keizerlijk hof. Hij stond bekend als beschermheer van de muziek en had niet alleen met Beethoven, maar ook met Mozart een bevriende relatie. Hij was ook medebroeder van Mozart in de vrijmetselaarsloge. Hij studeerde rechten in Leipzig en Göttingen, waar hij bevriend raakt met Bachs biograaf Forkel en in die tijd begint hij ook kopieën van manuscripten van Bach te verzamelen. En hij was zelf een musicus en componist. Beethoven werd in die tijd manifest doof, waarbij hij zich realiseerde dat dat het ongeneeslijk was. Hij dirigeert zijn symfonie zelf bij de premiere in Theater an der Wien op 5 april 1803, waarbij ook het Derde Pianoconcert en zijn oratorium Christus op de Olijfberg voor het eerst te horen waren. Een criticus van een Weense krant typeert de symfonie als een ” afzichtelijk kronkelende gewonde draak, die weigert te sterven, maar kronkelend bij de laatste pijnen, uiteindelijk dood bloedt”.
Het werk is geschreven voor strijkers, twee fluiten, twee hobo’s, twee klarinetten in A, twee fagotten, twee hoorns , in D en E, twee trompetten in D (niet voorgeschreven in deel 2) en pauken (eveneens niet in deel 2). Beethoven vervaardigde ook een transcriptie van dit werk voor piano trio, wat het zelfde opusnummer draagt.
Deel 1 – Adagio molto (3/4 maat) – Allegro con brio (4/4 maat)
Het Adagio is de introductie, die begint in D groot en verandert in B groot, dan moduleert naar A groot en dan weer terug naar D groot. De expositie/uitwerking (Allegro) begint met een 1e thema in D groot en moduleert in A klein naar het 2e thema in A groot, maar overgaat in A klein en dan weer als een klein einde - codetra – terug naar D groot. Er wordt daarna flik gemoduleerd met gebruik van materiaal van het 1e thema, het 2e thema keert terug in D groot, de grondtoon, kort komt B groot terug, dan weer naar de grondtoon en tenslotte de Coda, de afsluiting. Dan zijn er 360 maten gespeeld.
Deel 2 – Largetto in A groot (3/8 maat)
Een van de langste langzame delen in Beethovens oeuvre. Men hoort pastorale motieven die al vooruitwijzen naar zijn zesde en er is invloed van volksmuziek. Net als deel 1 kent het de sonate-vorm. Frans Schubert citeert uit dit deel in het tweede deel van zijn Grote Duo voor piano.
Deel 3 – Scherzo : Allegro (3/4 maat)
Standaard was een derde deel een menuet. Dit deel bevat een kwartet voor hobo en fagot, met elementen van een Oostenrijkse volksdans voor jonge mannen, die het warme weer verwelkomen. Zie filmpje. Wellicht oorspronkelijk een viriliteitsdansje, waarbij de penis vrijelijk meedoet.
Deel 4 Allegro moto (2/2 maat)
Een deel met zeer snelle passages van de strijkers. Volgens musicoloog Robert Greenberg is het een muzikale vertelling van de hik, het boeren en winderigheid, gevolgd door een gekreun van pijn. Vooral tijdens perioden van stress, zoals in 1802, leed Beethoven hevig aan gastritische problemen. Ze waren legendarisch, door Beethoven nooit weggemoffeld, in tegendeel. En dit stuk muziek is er de uitdrukking van, zo schrijft hij.