Hij is een van de laatste leerlingen van Bach, geboren op 18 februari 1732 in Erfurt. Hij verhuist in 1748 naar Leipzig voor onderricht van Johann Sebastian tot diens dood in 1750. In 1751 wordt hij benoemd tot organist en leraar in Langensalza, gevolgd in 1756 door een benoeming tot organist van de Barfüsserkirche in Erfurt en daarna in 1762 als organist van de Predigerkirche van zijn geboortestad. Hij slaat een uitnodiging af in 1790 om met hertogin Anna Amalia van Saksen-Weimar naar Italië te reizen. In Erfurt geeft hij menig recital en zijn faam als organist is groot. Goethe, Herder, Weiland en vele anderen reisden naar de stad om hem te horen. In 1800 maakt hij een concertreis naar Hamburg en verblijft daar een jaar om een koraalboek samen te stellen voor Sleeswijk-Holstein. Hij belijdt als musicus geheel te wortelen in de uitvoeringsprincipes van zijn leermeester Bach. Naast werken voor de liturgie componeert hij ook voor de fortepiano, waarin hij verwant is met de Weense klassieken. Hij overlijdt op 17 april 1809 in de stad waar hij geboren werd.