De eerste zondag na mijn vakantie zag ik Ajax verliezen van FC. Groningen. De eerste zondag van mijn vakantie, nu een maand geleden, verloor mijn club voor de Johan Cruijff-schaal van PEC-Zwolle. Die wedstrijd heb ik niet gezien. Ik had hem kunnen zien, maar ik wilde niet, voorvoelde een nederlaag en had geen zin daar getuige van te zijn. De maandag er op zou mijn vakantietocht door Frankrijk beginnen, maar ik besloot die zondagmiddag nog te vertrekken en boekte een aardig hotel in Oudenaarde. In dat alleraardigste stadje met z’n museum over de Ronde van Vlaanderen genoot ik van een heerlijk avondmaal in Bistro Lumen. De andere dag reed ik over vrije binnenwegen naar de omgeving van Albert in Noord-Frankrijk. Daar was ik ooit gebleven in het volgen van Velden van weleer de onvolprezen reisgids naar de Eerste Wereldoorlog van het echtpaar Chrisje en Kees Brants. Ik begaf in het gebied van de Somme, een zacht glooiende streek van gele akkers, beboste heuvels en mooie vergezichten, maar waar de Grote Oorlog zichtbaar blijft in vele grotere en kleinere begraafplaatsen, rustplaatsen van de duizenden die de dood vonden vanwege het op 1 juli 1816 begonnen offensief van het Britse leger. Op weg naar Albert over de D929 kom je de Butte de Warlencourt tegen, ‘de uiterste punt dat de Geallieerden al strijdend bereikten op 20 november 1916′. (Brants,178) Het heuveltje ziet er weinig indrukwekkend uit, maar was in die tijd door de Duitsers verhoogd en gefortificeerd, met talrijke ondergrondse tunnels. De Duitsers hielden er stand tot februari 1917, waarna ze zich terugtrokken tot achter de Siegfried Linie. Over een bij en na regenval zeer vervaarlijk gladde trap kun je naar boven, met het in 1990 geplaatste monument. Vanaf de heuvel heb je zicht op Serre,waar op 1 juli de Britten de aanval al inzetten, maar het maanden duurde voor de Duitsers zich terugtrokken. Er vielen verschrikkelijk veel doden, die wekenlang onbegraven in de hitte aan een leger van vliegen ten prooi lagen. In november vroor het al af en toe hard. Geen warm eten, bevroren tenen en vingers, ijshard brood, bevroren thee, bij dooi de grond een moeras, taaie modder, waarin paarden en muilezels vast kwamen te zitten. Het was een verschrikking. Even na Serre voert een pad naar vier begraafplaatsjes en het Sheffield Memorial Park. In het park een extra monument voor de Accrington Pals (hierboven). Eind 1914 deed Lord Kitchener, de Engelse ‘held’ van de Boerenoorlog en bij het uitbreken van de Grote Oorlog Minister van Oorlog, een oproep, waaraan tienduizenden jonge mannen enthousiast gehoor aan gaven. Mijnwerkers, industriearbeiders, conducteurs, kantoorpersoneel, winkelbedienden, studenten van ‘Oxbridge’: ze gaven zich massaal op. Om de moraal hoog te houden vormden ze eigen bataljons naar beroepsgroep, dorp en straat etc. Maar er waren te weinig instructeurs, bewapening en uniformen. Met pensioen gestuurde sergeanten, met slechts woestijnervaring moesten voor opleiding zorgen. Zonder enige kennis van zaken werden deze bataljons de bittere strijd en uiteindelijk wrede dood ingestuurd. In één klap verdwenen zo hele straten, fabrieken of dorpen en verloren gezinnen twee tot drie zoons. Zo bijvoorbeeld de Acccrington Pals.
Ik kom in de middag in Albert aan, waar onder de kathedraal van rode baksteen met een goudkleurige Maria met kindje Jezus flonkerend in het zonlicht op de hoge toren het en de aanpalende straat het Musée de Abris zich bevindt. Het is een lange tunnel, waarin Britse troepen destijds schuilden en waarin een reeks niet onaardige tableaus vivants de oorlog dichterbij probeert te brengen, aangevuld met vitrines vol militaria en wetenswaardigheden.
Ik slinger langs de Somme , waar ik in het dorpje Chipilly ontroerd wordt door een bijzonder monument: een soldaat die zijn stervende paard kussend omhelst. Het is voor ons nauwelijks voorstelbaar hoeveel dieren ook deelnamen aan de oorlog: strijdpaarden, muilezels, trekpaarden, ezeltjes. Goed dat in dit monument deze onschuldige slachtoffers herdacht worden. Een zestal kilometers vóór Péronne staat in Bouchavesnes een bronzen beeld van generaal Foch, in 1918 benoemd tot maarschalk. In Péronne wacht me in het van te voren geboekte hotel een verrassing . Nadat ik kwartier gemaakt heb besluit ik tot een biertje op een terras. In de wat donkere receptie zie ik iemand in wit overhemd die me vaag bekend voorkomt. maar dan hoor ik z’n stem: oud-collega bij de VPRO Martin Minkema! We hebben elkaar zeker vijf jaar niet gezien; hij is met vrouw Miek en zoontje Midas op terugreis naar Nederland en zoekt een hotel. Geen bier alleen, maar samen en samen eten en veel praten en in veel opzichten voldaan naar bed.