De ontdekking van het afgelopen jaar was dit huis in een buitenwijk van mijn geboortedorp Huizen. Een huis, dat je als kind tekent en waarin ik nu graag zou wonen. Maar dit huis heeft een gevelsteen die een deur opent naar een stuk familiegeschiedenis die me tot dan toe onbekend was.
De omgeving waar het huis staat was mij niet onbekend. In de buurt lag in mijn jeugd wat wij het Ambonezenkamp noemden. Ik fietste als schooljoch vaak langs, meestal op weg naar een tante die als huishoudster werkte in een grote villa van de familie Van Leeuwen Boomkamp, rijk geworden in Insulinde. Toen tante overleden was fietste ik er, omdat ik graag de buitenwereld van Huizen met haar prachtige natuurschoon en schitterende huizen bleef verkennen.
Later hoorde ik van mijn vader dat in de buurt van het huis zijn vader en de man naar wie ik ben vernoemd daar akkergrond bezat. Nog weer later dat daar tegenover Nescio en zijn vrienden een experiment van een commune begonnen à la Frederik van Eeden met Walden. Nescio c.s. noemden hun gedeelde grond Tames.
Ik kende dus al veel van de geschiedenis van wat rond de Oud-Bussumerweg ligt.
Nu kwam er afgelopen zomer een nieuwe, de meest ontroerende geschiedenis bij.
Ik kocht in een boekwinkel in Huizen een boek over gevelstenen in mijn geboortedorp. En daarin zag ik bovenstaande gevelsteen: Emmetjes Hout. En er stond een verhaal bij dat alles met mijn familie te maken blijkt te hebben. Emmetje is mijn overgrootmoeder van vaders kant. In mijn woonkamer staat in een boekenkast een foto van haar. Als vroeger in het dorp werd gevraagd van wie ik er één was, antwoordde ik: ‘ik ben er één van Jan van Klaas van Emmetje’. Ik realiseerde me toen niet dat dat bijzonder was, want normaal zou op Klaas weer een mannennaam gevolgd zijn, in dit geval ook Klaas. Maar die Klaas, vaders grootvader, was al jong gestorven, ongekend door al zijn kleinkinderen. Emmetje stond er met een grote kinderschare alleen voor. Moest een boerderij runnen. En nu vertelt het boek, dat dat moeizaam ging, dat er armoede was en dat Emmetje in het bos, dat toen ook tot de familie behoorde hout sprokkelde, voor eigen verwarming, maar ook om te verkopen aan anderen. Waar ooit dat bos stond werd dat huis gebouwd en de bouwers kenden de geschiedenis.
Tot de meest indrukwekkende ervaringen van afgelopen jaar behoort de tentoonstelling van het werk van Käthe Kollwitz in Museum Belvedère bij Heerenveen. Haar werk confronteert je met de verschrikking van de terreur, toen en nu en van de liefde van met name moeders voor haar kinderen. Talrijk zijn de Emmetjes in haar werk, zoals in bovenstaand beeldhouwwerk.
Deze kerstbrief schrijf ik op de dag dat Hebe Kohlbrugge begraven wordt. Zij had geen eigen kinderen, maar tegelijk had zij er talrijken, al die ‘kinderen Gods’ in de verdrukking van oorlog, Oost-Europa, Midden- Oosten, in de gestalten van de 81 studenten die zij uitzond naar Oost-Europese landen. Ik was er één van. Tot mijn schande moet ik zeggen dat ik dat niet altijd voldoende heb beseft en gewaardeerd.
Gelukkig zijn er nog vele Emmetjes, Käthe’s en Hebe’s in onze wereld. En mannelijke pendanten er van. We hebben ze ook hard nodig, harder dan ooit. Juist omdat verharding toeneemt, de verharding van eigen volk eerst, van egoïstisch zelfbehoud, van afzetten tegen, afzondering van, van minder-verklaringen, helaas ook bij steeds meer een zgn. weldenkend deel van de bevolking.
Met kerst kunnen we ophoren van een Ander geluid, een Ander Joods geluid zogezegd, een Stem die het verschil maakt, een Licht in de duisternis van een wereldorde van onverschilligheid of in de schrille kleuren van misleidende ideologieën. Kunnen we horen van en ons toevertrouwen aan de God die in dat Kind ‘metgezel geworden is van allen die met het mens-zijn geen raad weten’ (Noordmans)
Dat geeft hoop, hoop om zelf ook in het nieuwe jaar in het spoor van dat Kind en die Mens mens te worden door een Emmetje, een Käthe, een Hebe te zijn. En die hopelijk ook veel te ontmoeten.
We hebben het hard nodig en ‘wir schaffen das’.