Met zekere afgunst kijk ik naar mannen van mijn leeftijd die nog in het bezit zijn van een volle bos haar. Het haar is toch een soort kroon op je hoofd, op je hele gestalte. Het is je glorie. De bijbelse Nazireeër is een speciaal aan God gewijde man, die zijn haar moet laten staan. Het is de zetel van zijn ‘gewicht’ en kracht. Simson is zo’n man, die zijn kracht verliest en daarmee zijn functie als Delila het bij hem wegscheert. Als het tijdens zijn gevangenschap weer gegroeid is, krijgt hij zijn kracht terug en is hij in staat om een tempel vol voorname Filistijnse tegenstanders te laten instorten. Ik zou me zelf geen Nazireeër durven noemen, ofschoon je je kunt afvragen of een predikant ook niet een aan God gewijde is of is dat te rooms gedacht? Een predikant is een V.D.M (Verbi Divini Minister), een ‘dienaar van het Goddelijk Woord’, maar hij wordt ingezegend en niet ingewijd, maar wordt door gemeenteleden vaak nog wel gezien als een ingewijde, op een voetstuk geplaatst en dan kan het misgaan, vooral als hij zelf in zijn heiligheid gelooft. Enfin, bij mij groeit het haar niet meer in volle glorie, ik moet het kort houden. Er valt weinig eer aan te behalen en dus geef ik er zo weinig mogelijk geld voor uit en neem bij tijd en wijle plaats in de stoel van een allochtone 10 euro-kapper. Door het vaardig hanteren van de tondeuse ben ik in 5 minuten weer toonbaar voor de buitenwereld. De naam van de kapperszaak is Oscar, maar waarom hij zo heet? De eigenaar en man die me altijd onder handen neemt heet absoluut niet zo, maar kent een moslimnaam. Is hij Marokkaan, Algerijn, Irakees, Koerd: ik zou het niet weten. Hij is vriendelijk en vaardig en met regelmaat wordt het haar van de klanten bijeen geveegd. Maar dat doet altijd de ravissant donker opgemaakte vrouw die er werkt en vrouwelijke klanten helpt. Het wordt kennelijk als vrouwenkarwei gezien. Als ik haar dat zie doen, keren mijn gedachten altijd terug naar de kapper uit mijn kindertijd. Kapper Bout, een neef van mijn moeder, met een knecht, Aart Vos, die volgens mijn vader beter knipte dan Bout. Ik vond het heerlijk om naar de kapper te gaan. Mijn haar groeide toen nog wel welig, maar het werd ook toen goed kort gehouden, waarbij behalve de tondeuse vooral ook de schaar zijn werk deed. De kapper raakte je hoofd aan en dat vond ik aangenaam. Wachten op je beurt vond ik eveneens een genoegen: ik genoot van het geklets en gekeuvel (geroddel) van de mannen die ook op hun beurt wachtten, waarbij de kapper zich ook niet onbetuigd liet. Knecht Vos was veel zwijgzamer en ook dat vond juist mijn vader aangenamer; hij hield niet van het ‘geouwehoer’ en vond moeders neef ook een beetje een zije sok. Met grote regelmaat werd het gevallen haar bijeengeveegd, de kapper trok plots een luik open en met een grote zwiep verdween al ons haar in een donker gat. Fascinerend vond ik dat. Hoe groot was dat gat? Wat gebeurde er met al dat Huizer haar? Bij Oscar verdwijnt het in een zak. Haar van goede kwaliteit wordt gebruikt voor pruiken of extensions, weet ik nu. Was dat toen ook al zo? Ik weet niet meer wat voor blaadjes er toen bij kapper Bout lagen. Ik kan me niet voorstellen dat in het oerdegelijke, orthodoxe Huizen ondeugende blaadjes op de tafel lagen. Of misschien toch ook al zo’n blad als De Lach? Roddelbladen werden kappersblaadjes genoemd. Maar die waren er in de vijftiger jaren nog niet. Bij Oscar liggen ze wel, naast van die glossy’s vol modellen van kunstig geknipte koppen. Ik hoop er zo weinig mogelijk tijd voor te hebben, omdat ik nu niet meer graag op een beurt wacht. En er heerst de stilte van een wachtkamer bij de tandarts. Daarom ga ik nooit op vrijdagmiddag en zaterdag, want dan zit de zaak vol met pubers van allochtone en autochtone herkomst die wekelijks de kapper bezoeken om hun ijdelheid bot te vieren. Patroontjes in het haar bijwerken; de nieuwste trends laten aanbrengen, de geringste haargroei trimmen. Die minuscule stukjes haar die op de vloer dwarrelen zullen vrees ik nooit een nieuw leven als pruik verwerven. Elke suggestie van een Simsonkop wordt rigoureus uitgebannen. En ik moet eerlijk zeggen, dat ik daar ook met zekere afgunst naar kijk: koppen, glorieus in hun artistieke frisheid.