‘Na het zure komt het zoet’, zei Balkenende in een vorige verkiezingscampagne. Doelman Zoet dompelde in één armbeweging heel PSV in een bijtend zuur. Door doellijntechnologie. Het zal me niet verbazen als dit woord in de Dikke Van Dale een stevige plek zal veroveren. Kandidaat ook voor het woord van het jaar.
Al bijna zestig jaar ben ik hartstochtelijk toeschouwer van voetbalwedstrijden en zie reikhalzend uit naar het passeren van ballen tot achter de doellijn van de tegenpartij. Hun zuur mijn zoet. In mijn kindertijd was mijn vader vrachtwagenchauffeur en nam voor mij Essoplaten mee, waarop de elftallen van o.a. eredivisieclubs waren afgedrukt. Ik viel direct voor die van Ajax, met mannen als Ger van Mourik, Wim Bleijenberg en Wim Anderiessen jr, die ik jaren later bij mijn club leerde kennen en niet zo lang geleden de doellijn van het leven passeerden. Vanaf 1958 geen mooier rood-wit dan dat van Ajax. Tegelijk was mij het groen-geel van de FC. Huizen dierbaar. En niet het rood-groen van de Zuidvogels, de andere club van het dorp. (In het zaterdagvoetbal speelt IJsselmeervogels in het rood-wit van Ajax, in mijn jeugd de concurrent van Huizen; in de eredivisie speelt ADO in het groen geel dat aan Huizen doet denken, maar ADO is weliswaar geen echte concurrent van Ajax, maar wedstrijden in met name Den Haag zijn altijd beladen en doet me hun kleur overdreven gesproken pijn aan de ogen) En dat groen-geel zag ik in mijn kindertijd- en jeugdtijd eens in de twee weken schitteren zaterdagmiddag op sportkamer De Wolfskamer, met langs één lange zijde de natuurlijke tribune van een oude Zuiderzee-duin. Maar als jochie stond of zat ik daar nooit. Mijn plek – met talrijke andere jongens – was achter het doel van de tegenpartij. We verdrongen ons er achter tot zelfs vóór de afrastering. En wij waren de ‘hawk-eye’ van onze club, wij waren de doellijn-watchers, de doellijntechneuten optima forma. Ons ontging niets. Wij wisten als eersten of een bal – zo’n zware leren nog, met veter – de doellijn had gepasseerd; wij waren de eerste met de armen juichend om hoog. Wij zagen ze opduiken: Jan Visser en Piet Veerman, spitsenhelden van mijn kindertijd, en verwoestend uithalen of doeltreffend raak koppen. En als een corner gegeven werd, riepen we enthousiast: ‘halve goal’! En als hij vanaf links genomen werd juichten we nog harder. Dan werd een halve goal vaak een hele. Corners van links werden genomen door Arie Bout, rechtsbuiten, ook van het Nederlands zaterdagelftal en hij trapte altijd inswingers, waarnaar de Zoeten van toen slechts konden grabbelen en met een zuur gezicht de bal achter zich vonden , tegen de touwen. Inswingers:je ziet ze nooit meer. Andere opvattingen over corners, betere keepers? Soms stond je naast het doel. Gevaarlijke plek. Ik voel nog die keren dat de leren knikker doel vond tegen mijn tere jongensballetjes. Doellijntechnologie: voor mij hoeft het niet. Zet er maar jongens (en meisjes) neer. Haviksogen hebben ze. Op hun gejuich kan een scheidsrechter met gerust hart naar de middenstip wijzen. Overigens smaakte na het zoet van een overwinning het gebruikelijke lekkerbekje bij de avondboterham des te lekkerder.