De forse donkerbruine deur wordt open gedaan door een kleine vriendelijk lachende rondbuikige oude man. Door zijn smetteloos witte overhemd schemert een t-shirt met opdruk. We zijn in hartje Brussel, niet ver van de majestueuze, hoog oprijzende kantoren van de EU, niet ver van de plek van de gruwelijke aanslagen. ‘Magyar Háza’ (Hongaars Huis) vermeldt een bord op die deur. Een 19de eeuws pand, in de jaren twintig van de vorige eeuw aangekocht door een Hongaarse priester als gemeenschapshuis voor ontmoetingen en missen voor Hongaren die hun land ontvlucht waren voor de catastrofale toestand van hun land na WO.I. Nog steeds worden er missen gehouden, maar ook kerkdiensten voor protestanten van Hongaarse komaf. De vriendelijke man die ons opendoet is uit Hongarije gevlucht na de bloedige Russische inval en ingrijp van 1956. In de binnentuin van het statige pand met z’n prachtige glas-en-loodramen in een stijl die het midden houdt tussen die van de pre-rafaelieten en de jugendstil prijkt een monument ter nagedachtenis van de opstand van 1956. De grote trappen kraken vertrouwd oud; in een zitkamer naast een keukentje vertoont een flatscreen de Grote Prijs van Monaco en zie ik dat Verstappen op de 5e plaats rijdt.
Ik ben hier dankzij Peter Remport, een collega van Hongaarse herkomst, wiens vrouw, eveneens met Hongaarse wortels, een advocatenpraktijk voert in Bergen op Zoom. Peter was predikant in Hongarije, toen hij zijn vrouw ontmoette die vanaf haar geboorte in ons land woont. Hij kon uiteindelijk predikant worden in Denderleeuw, tot voor een paar maanden terug. Hij dook opeens open onze diensten, we kregen contact, we werden bevriend. Aan Peter zijn nog de zorgen toevertrouwd van de Hongaarse gemeente in Brussel, waarvan niet alleen EU-ambtenaren lid zijn, maar ook Hongaren die elders in België anderszins een bestaan opgebouwd hebben. Eens in de maand is er eind van de zondagmiddag een dienst, waarin behalve Peter ook gastpredikanten voorgaan. Men kerkt af en toe in het Hongaarse Huis, maar meestal in de Chapelle Royal. Deze zondag gaat een gastpredikant uit Roemenië voor, die vanwege een verblijf van een jaar in Kampen, uitstekend Nederlands spreekt. In de auto op weg naar Brussel blijkt hij al mijn bekenden en vrienden van toen ik zelf in Kolozsvár (Cluj) studeerde en woonde te kennen en zo kom ik weer helemaal terug in de de jaren 76 tot 78, de ondervonden warmte van de contacten en de kilte van het Ceausescu-regime.
De dienst begint een kwartier later dan gepland, maar dat is heel gebruikelijk, aldus Peter. De kerkgangers druppelen langzaam binnen. Dit keer zijn het wel erg weinig druppels, wellicht vanwege het schitterende weer. Er worden liederen voorgerekend, begeleid door een uitstekende pianist. Voor het drietal kinderen is er kindernevendienst in de kleine knusse bibliotheek. Na de zegen wordt staande het Hongaarse volkslied gezongen! Een typisch Hongaars gebruik. In het van oorsprong Hongaarse deel van Roemenië was dit in de communistische tijd strikt verboden, maar zodra het Ijzeren Gordijn viel, werd het weer ingevoerd en vond in alle Hongaarse kerken ook de Hongaarse vlag een plek in de kerk. Mij wordt gevraagd me voor te stellen en in mijn beste Hongaars probeer ik wat te vertellen over mijn band met Roemenië. Peter had me van te voren gevraagd om in het najaar ook eens in een dienst voor te gaan, vandaar. Er gaan glazen koud water rond en er wordt een grote tulband gedeeld. Intussen is Verstappen 5e gebleven en zie ik op mijn mobiel dat Dumoulin de Giro heeft gewonnen. De protestantse gemeenschap gaat uiteen, katholieke Hongaren komen binnen voor de mis in een heuse kerkzaal boven de eenvoudige ruimte waar wij gezongen en gebeden hebben, tussen schriftlezing en preek door. De rondbuikige kleine oude man blijft vriendelijk lachen en begeleidt ons hartelijk naar buiten, de zon overgoten stille straat van Europees Brussel in.