In de laatste uitgaven van ons regionale kerkblad schreef ik de volgende stukken t.g.v. mijn afscheid als predikant van de gemeente.
AFSCHEID 1
Weemoed kiert door de luiken van mijn ziel. Nog drie diensten en dan is er het afscheid. Ruim acht jaar mocht ik in jullie midden dienen. Dienen als een dienaar van het goddelijk woord, een VDM. Dat was de roeping, de opdracht, de bedoeling. Dat besef heb ik wel voortdurend gehad, maar ontsnapte me ook voortdurend. Het ‘simul justus et peccator’ – het tegelijk gerechtvaardigd te zijn en zondaar – geldt ook mij, juist ook mij als predikant. Omdat de aanspraak ‘dominee’ gemakkelijk tot domineren leidt met eigen woorden, eigen gedachten, plannen, opvattingen en de positie van beroepen vrijgestelde schielijk, bewust of onbewust tot een verkeerde dominantie leidt: niet die in een kwetsbaar en royaal en loyaal dienen, maar een eigenmachtig, eigen belang dienend heersen. Ik zal voor teleurstelling en wellicht zelfs wrevel, weerstand en boosheid aanleiding hebben gegeven. Wellicht hebben mensen zich door mijn toedoen zich van onze gemeenschap afgewend. Mea culpa, mea maxima culpa!
U mag gerust weten dat ik me menigmaal tekort geschoten heb gevoeld. Machteloos en eenzaam ook. Het ambt van VDM vraagt meer dan welk percentage dienstverband ook. Het geloof dat het gehoor van het Woord wil wekken is ook bij of misschien wel juist bij een predikant ‘van nature’ zwak of zelfs droog als de grond in Soedan. Ook hij moet het hebben van scheppen water uit de Bron, van de frisse, schoonvegende en kracht gevende adem van de Geest.
Toch overheerst de dankbaarheid om te hebben mogen werken in jullie midden. Er waren koude douches, maar in het geheel heb ik jullie als een warm bad mogen ervaren.
Betrokkenheid, leergierigheid, inzet van talent en tijd, voor de gemeenschap, voor elkaar, voor mij persoonlijk.
Het was voor mij een waagstuk om na 25 jaar Amsterdam en een buitenkerkelijk bestaan naar het zeker voor Amsterdammers verre Woensdrecht te verkassen, maar het was voor jullie helemaal een waagstuk om mij te beroepen. Mijn verleden en mijn jarenlange buitenkerkelijkheid en daarmee gepaard gaande gebrek aan ervaring bleek een hinderpaal bij eerdere sollicitaties. Voor jullie was dat juist een voordeel en na aanvankelijk wikken en wegen, aarzeling en twijfel gaf dat vertrouwen voor mij de doorslag.
En zo mocht ik op 1 maart 2009 bevestigd worden door de man die mij in Amsterdam weer aan kerkelijke wal getrokken had en daarmee niet alleen een collega, maar ook een vriend werd, Ad van Nieuwpoort, nu predikant in Bloemendaal en kreeg ik namens jullie allen een nieuwe toga omgehangen om daarmee intrede te doen met de woorden van Johannes de Doper: ‘zie het lam Gods dat de zonden der wereld wegdraagt’. Het was schitterend lenteweer. Dat was het de volgende dag ook toen Leo den Heijer voor mijn deur verscheen en mij meenam het Markiezaat in, waar de wereld van de Schepping me verrukte. Van de lofzang op het Lam naar het schouwtoneel van de glorie van de Naam. Diezelfde week volgde al een begrafenis en stonden we op de dodenakker, het ‘kerkhof’ van Ossendrecht. Akker, hof, ja: want als zaad worden we gezaaid om te bloeien in de nieuwe Hof van Eden die we vanwege dat Lam verwachten mogen. Mijn tijd en ambtswerk was goed begonnen.
AFSCHEID 2
Mijn eerste gemeente was Vreeland, maar die periode was zo specifiek, kort en hevig en lag al zover achter mij dat ik eigenlijk opnieuw moest beginnen en jullie in veel opzichten mijn eerste gemeente opnieuw werd. Gelukkig had ik een goede voorbereiding genoten in de Amsterdamse Thomaskerk, toch een soort leervicariaat en had ondanks een lange ‘kerkloze’ tijd mijn denken over kerk en theologie niet helemaal stil gestaan en uiteraard was mijn opleiding en vorming van destijds niet vergeefs. Net als met zwemmen en autorijden: eenmaal geleerd, pak je de essentie snel weer op. Zo leerde ik bij Van der Werf, de veel te jong overleden fameuze Utrechtse Dompredikant, de essentie van de gemeente onder te verdelen in de drieslag vieren, leren, dienen. Het zijn accenten die samenhangen. want in een viering wordt er ook geleerd en heeft een pastorale uitwerking en is ook dienstbetoon. Het leren versterkt het vieren en kent ook een pastorale dienende kant en zo kent het dienen ook een vierende en lerende kant. Maar de drieslag geeft wel een hanteerbare structuur aan het werk van de gemeente. De zondagse viering is hartslag, middelpuntvliedend en middelpuntzoekend gebeuren. As en uitgangspunt. vandaar volop tijd en aandacht voor een sterk mogelijke liturgie, voor uitleg en verkondiging, voor de gebeden, voor een zorgvuldige keus van de liederen. De bestaande orde van dienst bood een goed uitgangspunt. We hebben wel andere accenten aangebracht, zoals een vaste plek voor de Oudtestamentische belijdenis – het Sjema, Hoor Israël – en de keus van de Naardense Bijbel als kanselbijbel, vanwege de grotere berouwbaarheid van haar vertaling. In de kerk klinken steeds meer geluiden dat zo’n klassieke liturgie niet meer van onze tijd is, vervreemdend werkt, niet alleen voor jongeren. Ik snap de argumenten en kan er ook wel in meegaan. Maar is er een goed alternatief? Top 2000diensten? Maar is dat niet te modieus en van kortdurende betekenis, van voorbijgaande aard, zoals de beatmissen destijds? In het begin kenden we nog jeugddiensten, maar de anima werd steeds minder, ook omdat onze kleine gemeenschap een steeds kleinere doelgroep kende. Hier biedt de inmiddels betrachte samenwerking op de Brabantse Wal kansen of is het daarvoor al niet te laat? In mijn eerste jaar kwam een groep wat oudere jongelui bij mij thuis voor gesprek en bezieling. Het leidde ook tot het zelf vormgeven van een viering in de trant van wat ik destijds leerde op Wieringen. Het was een mooi begin, waarvan ik hoopte op voortzetting. Maar onder de groep bestond geen animo meer; het bleek het begin van het einde van de hele groep helaas. dankzij de inzet van met name Meta van Geest en Klaas Boonstra bestaat er nog een jeugdclub, die maandelijks bij elkaar komt op zondag. Maar hoe lang nog? Wellicht is een andere aanpak nodig, niet alleen voor jongeren, maar voor iedereen aan de zgn. rand van de kerk. Een soort Pop Up groep, zoals Rikko Voorberg die heeft in Amsterdam: kleine groep die s zondags bijeenkomt voor maaltijd die uitloopt in moderne vorm van avondmaal, gesprek n.a.v. een Bijbelverhaal, ontmoeting en inspiratie tot bepaalde acties , bijvoorbeeld voor vluchtelingen. Tijdstip: zondags rond het middaguur.
Wat de jongste jeugd betreft vond ik het van groot belang om ze tijdens de dienst ruim aandacht te geven middels interactieve gesprekken. Helaas liep ook deze categorie in aantal drastisch terug, juist ook omdat de ouders om diverse redenen afhaakten. Verdrietig, net zoals de aanstelling van twee jeugdouderlingen ook niet het beoogde resultaat opleverde. Enfin, de volgende keer verder over ‘leren en dienen’.
AFSCHEID 3
Nog even over het slot van mijn vorige bijdrage. Dat jongeren de weg naar de kerk niet meer vinden, betekent niet dat ze buiten de genade van de Ene vallen. Hij gaat met ieder van hen een eigen weg. Dat geldt trouwens voor ons allemaal
voor ons allemaal. De kerkgemeenschap mag voorhoedebeweging zijn van iets veel groters: het koningschap van de Ene over heel de aarde. Dat betekent dat de kerk ook zich niet mag en niet hoeft op te sluiten in zich zelf. Vieringen zijn ook trainingen tot dienstbaarheid , aan elkaar, maar ook aan de wereld om ons heen. Je kunt ook zeggen dat het een ‘warming up ‘ is voor de wedstrijd buiten in de publieke ruimte. Dat geldt voor iedere ‘speler’ individueel en voor ons als ‘team’. Vandaar dat we besloten tot extra taal- en inburgeringscursussen voor statushouders; vandaar tweedehandsboekenmarkten ten behoeve van een diaconaal doel; vandaar banden met de Voedselbank, vandaar initiatief tot oprichting van Dynamisch Woensdrecht, een denk- en doe-club voor duurzaamheid. En dat laatste kwam voort uit een culturele avond met Jan Rotmans. Die culturele avonden waren ook bedoeld ter inspiratie, tot lering (en zeker ook vermaak) voor onze gemeenschap en nadrukkelijk ook voor de ‘wereldlijke’ gemeenschap. Een kerk zonder open vensters en deuren wordt een sekte. Maar door die openheid is er ook invloed en inbreng van buitenaf. De kerk kan van de wereld leren. Het is in Numeri de niet-jood Hobab aan wie Mozes vraagt de weg te wijzen naar het Beloofde Land. Op die avonden kwamen dienen en leren samen. Maar dat gold en geldt ook voor het ‘meelezen’, leerhuisavonden, filosofische kring. Het gaat om leren en trainen, maar het is ook pastoraat. Dat geldt ook voor de vieringen: wie verstek laat gaan, mist een huisbezoek, een Groot Huisbezoek, als u begrijpt wat ik bedoel en mist de aandacht van anderen, het gesprek, het samen delen en wisselen van gedachten en zorgen. Een collega zei ooit tegen een vrouw die hem verweet dat zij hem nooit op bezoek zag: “maar ik zie u ook nooit”. Persoonlijk vond ik het individuele huisbezoek vaak lastig. Niet waar het om een echte crisis gaat. Maar wat is een echte crisis? Zo heb ik steken laten vallen, omdat ik een situatie anders inschatte dan de persoon in kwestie. Natuurlijk geldt het excuus van de parttimer. Feitelijk en eigenlijk kan het niet : parttime dominee. Het is een totaalberoep, met zoveel kanten en zoveel borden, waarop je schaken moet. Een dominee kan wel even uit het werk stappen, maar het werk stapt nooit uit de predikant. En dat is ook goed. Maar dan kan het moment komen dat je het toch niet meer trekken kunt. En dat moment kwam voor mij eerder dan ik aanvankelijk wilde, vanwege overbelasting, met de dreiging van een burn out. Het moment van ‘het is mooi geweest’. En het ìs ook mooi geweest! Dank zij jullie heb ik goede, mooie jaren gekend en door jullie steeds weer inspiratie gevonden. Mijn dank is derhalve groot.
In de week na Pinksteren vertrek naar Roemenië voor een studieweek met Nederlandse en Roemeens-Hongaarse collega’s en voor ontmoetingen met bekenden uit de tijd dat ik onder de Hongaarse minderheid woonde. Dan is het aftellen echt begonnen. Van 28 juni t/m 2 juli is er nog het gemeenschappelijk reisje naar Drenthe met de gemeente Vught. Maandag 3 juli begint dan een leven-zonder-Ossendrecht. Het zal wennen zijn, heel erg wennen.
Overigens: of ik verhuizen ga, is nog onduidelijk. Voorlopig blijf ik nog hier wonen om eerst bij te komen en in huis en hoofd opruiming te houden.
Afscheid (4)
Een gemeente bedoelt gemeenschap te zijn, in ‘liefde bloeiende’, naar de titel van een rederijkerskamer in de tijd van Vondel en Hooft. Dat is makkelijker gezegd dan gedaan. De liefde bloedt soms meer dan dat zij bloeit. Praktiserende liefde vraagt om training. Die training voltrekt zich spelenderwijs in ontmoetingen. Waarin je ook inderdaad ont-moet: geen dwang en drang, maar open, ontvankelijk van oor, hart, hoofd en handen. De centrale ontmoeting vindt plaats elke zondagmorgen. Hij, de Ene wil ons ontmoeten, in zijn openheid van hart en armen en wij ontmoeten gesterkt en getraind elkaar. Daarom vond ik vanaf het begin het van belang om elke zondag na afloop bij elkaar op de koffie en de thee te komen. En probeerde zelf zo lang mogelijk beschikbaar te zijn voor gesprek. Of er rond de gevulde kopjes ook veel nagesprek over de dienst was , weet ik niet. Heb wel eens gedacht om dat te als een onderdeel te organiseren, maar het is wellicht te veel van het goede. Een gemeente als de onze vraagt ook om ontmoetingen, omdat we zo verspreid wonen over zoveel dorpen en zelfs leden van over de dorps- en landsgrenzen kennen. De kracht van jullie als gemeente is dat er zovelen zijn die bereid zijn tot deelname aan de diverse ontmoetingen (meelezen, leerhuizen, reisjes, culturele avonden, boekenmarkt, taalcursus etc) en tot het mede organiseren en vorm geven van die ontmoetingsmomenten. Ik vond het heerlijk om dat te mogen stimuleren, entameren, initiëren, te delegeren en mee te doen. Jullie boden me ruimte om me voorganger te zijn, zoals ik dacht dat naar eer en geweten dat het beste was. Ruimte ook om nog veel te leren, want eigenlijk waren jullie mijn eerste gemeente. Ruimte ook om te mogen botsen, steken te laten vallen, te vallen en weer op te staan. Ik besef ook dat ik soms te veel vroeg en wilde. In mijn hoofd staat het nooit stil aan ideeën en plannen. Meer doen met kunst, gedichten, nog meer leerhuisvormen, alternatieve vieringen, nog meer doen met muziek, een uitgebreider reisprogramma, maaltijden, een kerkcafé. Maar er staan ‘wetten in de weg en praktische bezwaren’ (Elsschot): kleine gemeenschap en dus kleiner draagvlak en menskracht, mijn eigen grenzen en chaos. Nog één ontmoetingsvorm wil ik noemen: die van het onderling huisbezoek. Het draagt elkanders lasten kan niet meer aan predikant en ouderlingen overgelaten worden. Dat is al een hele tijd zo, mede ook omdat het zo moeilijk is ouderlingen te vinden. We hebben er nu feitelijk maar één, Wolter Smit, die overigens heel veel aan bezoek en aandacht doet. Gelukkig zijn er daarnaast een aantal dames die trouw bezoekwerk doen. Maar toch breng ik nog eenmaal mijn idee van adoptie onder jullie aandacht: elk nog ‘gezond’ gemeentelid neemt één of twee aan huis gebondene voor zijn of haar rekening voor een regelmatig bezoekje.
Enfin, nu het afscheid zelf. Een heerlijke ochtenddienst om te doen en zelf ook door verrijkt te worden en een fantastische bijeenkomst ’s middags, zoals iemand mij schreef:
“naast inwoners van Ossendrecht, Steenbergen, Vreeland en Vught inwoners van Breda: een ware Pinkstergemeenschap. Een mooie afspiegeling van wat zich ongeveer 2000 jaar geleden in Jeruzalem heeft voltrokken”.
Thuis gekomen viel mijn mond open van verbazing van wat in het kistje zat. ‘Een substantiëel bedrag’ noemde onze voorzitter het in zijn warme en geestige toespraak. Wel, dat kun je wel zeggen. Heel hartelijk dank voor deze grote blijk van waardering! Er waren meer warme, eerlijke en stimulerende toespraken. Ik ga ze hier niet allemaal noemen. Ik was blij met de bijdrage van de jonge collega Rikko Voorberg ( koop zijn boek, ‘De dominee leert vloeken’ en dan begrijpt u waarom). Ik dank de cantorij, de jonge zanger/gitarist Wim Steenbakker; de jongelui, sommigen in Ajax-outfit (het waarom ontging me die middag, hoe dom kun je zijn) die zich vaardig toonden als obers van drank en spijzen. Tijdens mijn speech bedankte ik met name de sprekers. Op deze plaats wil ik toch nog een paar anderen onder jullie bedanken. Naast de kerkenraad in hun wisselende samenstelling wil ik in het bijzonder Marjan Smit zeer bedanken voor het nauwgezet verzorgen van de liturgieboekjes – waarbij ik het haar vaak lastig maakte door wijzingen op het laatst – en onze bijdragen in het kerkblad. Naast de kosters van alle jaren in het bijzonder het beheerdersechtpaar Henny en Geert Tamboer, die altijd klaar stonden en zoveel handen uit de mouwen staken. Naast de diverse organisten in het bijzonder Gerti van Elsäcker, die als geen ander aanvoelt hoe en wat er gespeeld moet worden, hartelijk en warm, mede-liturg. Ik dank Karel Smagge voor het dusdanig leiden van de cantorij dat hun bijdrage immer een verrijking was. In de loop der jaren mochten contacten opgebouwd worden die boven het zakelijke uit zijn gaan stijgen. Vriendschappen die ik koester en die hopelijk zullen blijven, zeker nu ik voorlopig nog hier blijf wonen.
Ik dank jullie allen voor het vertrouwen, voor de warmte, geborgenheid, voor stimulans en uitgestoken handen, zeker toen ik vanwege knie en ander ongemak uitgeschakeld was.
Johann Sebastian Bach schreef onder elk werk van zijn hand: S.D.G of ook wel voluit Soli Deo Gloria.
Daar sluit ik me van harte bij aan!