‘Waarom loop jij eigenlijk het Westerborkpad?’ Ik ben nu halverwege, maar die vraag blijf ik af en toe horen. En niet geheel ten onrechte. Is het niet wat al te morbide om in het spoor te gaan van de Jodenvervolging?
Mijn joodse oud-collega bij de VPRO Rogier Proper reageerde cynisch, toen ik op de eerste wandeldag in Amsterdam langs zijn huis kwam: ‘mijn grootmoeder deed het in ’43 op één dag, met de trein’.
Het Westerborkpad is niet het mooiste van de Lange-Afstand-Wandelpaden (LAW’s).. Het haalt het niet bijvoorbeeld bij het Pelgrimspad. Dus nogmaals: waarom zou je voet voor voet op weg gaan naar voormalig concentratiekamp Westerbork?
Mij dreef vooraf nieuwsgierigheid en het gemak om als alleen-loper steeds van station naar station te kunnen. Gaandeweg heb ik een overtuigender antwoord gekregen.
De tocht voert tussen de stations door langs synagogen, Joodse begraafplaatsen en oorlogsmonumenten. En daarmee wordt het één lange herinnering en gedachtenis aan wat mensen mensen hebben aangedaan en nog steeds aandoen. Het woord’ discriminatie’ verbleekt er zelfs bij.
Volgens Rutger Bregman deugen de meeste mensen. Maar staande voor weer zo’n monument dat verwijst naar verraad, vernedering, moord denk ik : ja zeker, maar vooral in eigen oog.
Want is dat niet wat in essentie discriminatie is: het onderscheid tussen jou en een ander, waarin jij je zelf op een voetstuk plaatst en op de ander als minder en minderwaardig neerkijkt? Hoe was het ook al weer met die Farizeeër die zich pontificaal biddend op de borst klopt en uitroept: ‘Och Heer, wat ben ik blij dat ik niet ben als die tollenaar, die zondaar daar’!
In de negentiende eeuw dachten we als natie blijkbaar zo gering over onszelf, dat we onszelf een oppepper gaven door standbeelden op te richten van zogenaamde helden uit het verleden.
Daarmee bleven het geen mensen van vlees en bloed, maar versteenden letterlijk en figuurlijk tot ‘gouden kalveren’, die je alleen kunt vereren of omver halen, zoals onze tijd nu leert.
Als je door de hoofdingang de Amsterdam Arena binnengaat, stuit je op het borstbeeld van Johan Cruijff. In mijn jeugd ook mijn idool. Als lid van de ledenraad van Ajax maakte ik een andere Cruijff mee.
Een man die rücksichtslos mensen offerde in zijn revolutie en die van Edgar Davids zei dat hij alleen in de Raad van Bestuur zat, omdat hij zwart was.
Cruijff had toen nog geen buste, laat staan een standbeeld, maar voor mij viel hij toen van zijn voetstuk. Of moet ik zeggen: hij werd weer mens?
De monumenten waarmee ik word geconfronteerd stellen mij de vraag: wat zou jij gedaan hebben? Beter nog: wat zou je nu doen, wat doe je nu?
En ik laat mijn gedachten gaan over mijn leven en het besef is er weer dat ik jarenlang me zelf heb gediscrimineerd!
Op m’n eenendertigste durfde ik pas mezelf te omarmen als een man wiens verlangen naar lichaam en geest uitgaat naar de omarming van andere mannen.
In de aanvaarding van jezelf in jouw eigenheid schuilt ook het geheim een ander te aanvaarden in zijn of haar eigenheid en anders zijn. Denk ik.
In deze krant lees ik over bevrijdingspastoraat. Homo’s worden geholpen ‘uit de kast’ te komen. Prachtig, denk je. Maar: je mag bij wijze van spreken wel het tafellaken delen, maar niet de beddenlakens! Een relatie aangaan, de liefde vieren, tot elkaar bevrijd worden – dus ‘vrijen’ – dat blijft zonde. In mijn ogen is dat geen bevrijdingspastoraat, maar hulp bij zelfverminking en zelfdiscriminatie. Jezelf erotiek en sexualiteit als vondst van de Schepper misgunnen: dat is pas zonde!