“Is het gras ook homofiel geworden?” Ik ben weer terug waar mijn leven een drastische wending nam. Terug in Vreeland, op een zondag. Sinds ik me op zondagen weer in een toga hijs, kom ik ook af en toe in Vreeland om in de stokoude kerk met z’n uniek rechthoekig koor en de fraaie glazen van Joep Nicolas de kansel te beklimmen. Naast de kerk binnen een stevige lage ommuring ligt nog immer gras. Ooit was dat het kerkhof, één grafsteen ligt er nog. Steeds als ik dat gras zie onderweg naar de kleine consistoriekamer hoor ik die zin: “is het gras ook homofiel geworden?” In Vreeland kwam ik uit de kast, december 1980. En dat niet alleen ten overstaan van mijn vrouw, die direct riep: “nu zijn we gescheiden”, maar ook ten overstaan van de gemeenschap. Het zou toch uitkomen en dus wilde ik baas blijven over de lek-kraan, de regie houden. Er volgde een heel pandemonium. De kerkgemeenschap scheurde uiteen en ik werd al spoedig doodgedrukt tussen de hartelijkheid enerzijds en de hatelijkheid anderzijds. De gemeente kwam in vergadering bijeen onder leiding van de predikant van Nigtevecht (‘what is in a name?’). Een vrouw, die de strijd tegen obesitas al lang had opgegeven, kwam naar voren en sprak: “de Here heeft ons rond en goed geschapen, maar de door de dominee nu beleden liefde is een belediging voor Zijn Aangezicht”. Toen zakte ze weer voldaan met haar kogelronde lijf terug in haar stoel. Het lachen stond me nader dan het huilen. De man van de plaatselijke benzinepomp die mij als kastbewoner nog verzekerd had dat hij zich geen betere dominee kon wensen dan ik, riep luide door de rijke akoestiek “dat wij autonomen dit niet pikken en dat ik eigenlijk uit het dorp verdreven moest worden”. De man had ergens de klepel van autochtonen en allochtonen horen luiden. Ik bleef proberen m’n gezicht in een plooi te houden als een gentleman uit de Engelse upperclass. Ik ging ook op bezoek bij sommige die zich tegen mij pantserden. Zo ook naar een boer in zijn monumentale 18e eeuwse boerderij. Waar ik voor uitgekomen was dat kon niet in zijn ogen. De Bijbel was daar duidelijk in, bijvoorbeeld in Leviticus. “Ik neem de Schrift serieus, u niet”. “Als dat zo is, dan verzoek ik u naar uw erf te gaan en u verzamelt stenen om mij te doden”. “Hoezo?” “Omdat ook in Leviticus staat ‘dat je dezulken behoort te stenigen’! Ik vroeg of hij bloedworst at. Natuurlijk, waarom niet? “In Leviticus staat eveneens dat men niets van het bloed zult eten”. Maar dat was natuurlijk anders. En dan was er die man die elk jaar het grasveld naast de kerk maaide en daar jaarlijks een goede fles jenever voor ontving. Toen ik uit de kast kwam, verdween hij van het gras. Dat kon hij echt niet meer maaien. En toen sprak de voorzitter van het kerkbestuur de onsterfelijke woorden: “is het gras ook homofiel geworden?”
Dit stuk is eerder gepubliceerd in het twee-wekelijkse blad Argus.