Het op een dramatisch nippertje missen van de finale van de Champions League opent de deur naar die keer dat het wel lukte en die nog gewonnen werd ook.
Het was een stralende, zonovergoten dag, zoals dat heet. Op het vliegveld van Wenen landde het een na het andere toestel uit Amsterdam. Het ware rood-wit kleurde het beton en de hal van Schwechat Airport en drong de bussen in naar de oude keizerstad. We schrijven 24 mei 1995. Voor de derde maal staan Ajax en AC Milan tegenover elkaar, nu in de wedstrijd waar het er echt op aan komt: de finale van het ‘financiële gedrocht’ (dixit Van Gaal) wat Champions League is gaan heten. Niet zo lang geleden genoten we van het bruisende en soms ook druistige spel van Justin Kluivert, toen was het zijn dan ook nog piepjonge vader die geschiedenis schrijft. Een puntertje op aangeven van zijn toenmalige mentor Frank Rijkaard brengt de ‘cup-met-de grote-oren’ (dixit Beenhakker) naar Amsterdam. Het is voor eeuwig geschreven in harten en hoofd van elke Ajax-fan en elke andere voetballiefhebber. Zeker bij diegenen die er getuige van waren in het Ernst Happel Stadion. Zoals ondergetekende, samen met de vier andere bestuursleden van de twee jaar eerder opgerichte Bobby Haarms Fanclub. En met good old Bert Haanstra, de fameuze cineast. Wij hadden voor twee dagen kamers geboekt en konden zo ook na afloop uitbundig de zege meevieren in het hotel waar de spelers de bloemen fors buiten zetten. De andere ochtend zaten we volkomen voldaan, maar nog onder de naweeën van adrenaline en alcoholische versnaperingen in de vertrekhal van Schwechat te wachten op een oproep ons naar onze gate te begeven. Voor taxe free shoppen ontbrak elke puf en sommigen van ons dommelden weg. Ik was nog fris genoeg om op gegeven moment Johan Cruijff te zien lopen, ogenschijnlijk recht op ons af. Ik stootte Bert Haanstra, die naast me zat, aan. Zij kenden elkaar uit de tijd dat de jonge Johan met dat iele lijf tegenstanders en toeschouwers ondersteboven speelde en zich ontwikkelde tot beste speler ter wereld. Haanstra, fan gemaakt door zoon Rimko als schooljongen, draaide een film ( Polygoon-opdracht) over Ajax in hun tweestrijd tegen Real Madrid in 1967 (Retour Madrid) Johan was zeer geïnteresseerd in Haanstra’s werk en kwam bij hem thuis in zijn studio in Laren, gebouwd met het geld dat hij verdiend had met Alleman. Daarna ontmoetten ze elkaar nog wel eens. Op het moment dat Haanstra Cruijff ziet, ziet de laatste Haanstra en komt hij op ons af. De hele groep is uit de dommel herrezen. Nu zaten er rechts van ons ook een paar journalisten stukjes te tikken op hun laptop. Onder hen Willem Vissers, nu Volkskrant, toen ANP. Zij hebben inmiddels Cruijff ook ontdekt en voegen zich bij ons, waar Cruijff vooral in gesprek is met Haanstra. Zij dringen zich op, bestoken Johan met vragen. Maar hij negeert ze volkomen en blijft zich met ons, nu ja met Haanstra dus, onderhouden. Dan klinkt door de hal de oproep voor reizigers naar Barcelona. Cruijff neemt afscheid en loopt weg. Het groepje journalisten achtervolgt hem, met achterlating van hun laptops. Even flitst door mijn hoofd om achter één er van te kruipen en een stukje te tikken. Nu schiet me te binnen dat ik een beetje geschiedenis had kunnen schrijven door wat nepnieuws aan het scherm toe te voegen.