Eerste Pinksterdag mogen we een bijzonder mens gedenken. Je zou bijna zeggen ‘een Israëliet in welke geen bedrog is’, zoals volgens het Evangelie van Johannes zegt van Nathanaël, die hij ziet zitten onder z’n vijgenboom: beeld van een leven dat goed is, zeer goed. Herzberg zou een uitspraak over hem als boven weggewuifd hebben. Hij durfde de mens peilen ook in z’n gruwelijke kanten, ook bij hem zelf. En een rustig leven onder de vijgenboom was hem niet vergund. De op 17 september1893 in Amsterdam geboren van oorsprong Russische jood was in z’n jonge jaren bevriend met de dichter Jacob Israël de Haan en in 1918 werd hij genaturaliseerd. Hij studeerde rechten, werd advocaat en procureur, was van 1934 tot 1939 voorzitter van de Nederlandse Zionistenbond en vanaf 1934 tot 1941 directeur van het joodse werkdorp in de Wieringermeer. In 1941 wordt hij geinterneerd, in Barneveld en daarna in Westerbork. Vandaar gaat hij op transport naar Bergen Belsen. Het kamp wordt op 10 april 1945 bevrijd, ruim twee maanden later was Herzberg terug in Nederland. In het kamp wist hij een dagboek bij te houden, in 1950 uitgekomen onder de titel Tweestromenland.Indrukwekkend is zijn essayistisch boekje, wat hij een jaar na z’n terugkeer al het licht doet zien: Amor Fati. Hierin durft hij zich zelf en de lezer te confronteren met vragen als waren die beulen uniek in hun beulswerk, in hun ontmenselijkende ontsporing? En hoe kwamen ze er toe en is hij zelf als jood daartoe ook in staat onder bepaalde omstandigheden? Hij zetten z’n beulen neer als lege mensen, zonder identiteit en dus invulbaar en bevattelijk voor sturing van buiten af. Mensen zonder macht over eigen stuur, een ander zit in hun ‘wilskabine’. Voor dit werk kreeg hij de dr. Wijnandts Franckenprijs. Net als Mulisch en Hanna Arendt schrijft hij over het Eichmannproces. Hij geeft niet alleen harde feiten, maar weet ook menselijke achtergronden te belichten. Herzberg ontving voor z’n hele oeuvre in 1964 de Constantijn Huygensprijs en in 1972 de P.C.Hooftprijs. Judith Herzberg, de bekende dichter en toneelschrijfster is zijn dochter.
hij schreef de volgende boeken.
- 1936 - Vaderland (toneelstuk)
- 1946 - Amor fati
- 1950 - Tweestromenland (dagboek)
- 1950 - Kroniek der jodenvervolging
- 1955 - Herodes (toneelstuk)
- 1958 - Sauls dood
- 1960 - Kroniek der jodenvervolging
- 1960 - Amor fati en Tweestromenland
- 1961 - Het proces Eichmann
- 1962 - Eichmann in Jeruzalem
- 1964 - Brieven aan mijn kleinzoon
- 1969 - Pro-Deo. Herinneringen aan een vooroordeel
- 1972 - Om een lepel soep – Over advocaten en cliënten
- 1974 - De memoires van koning Herodes
- 1975 - Drie rode rozen (novelle)
- 1980 - De man in de spiegel
- 1981 - Twee verhalen
- 1983 - Brieven aan mijn grootvader
- 1985 - Mirjam
- 1986 - Aartsvaders
- 1993-1996 - Verzameld werk
- 1996 - Brief aan mijn kleindochter
In het Pinksterverhaal van Handelingen wordt gesproken van vrome Joodse mannen die in Jeruzalem waren. Vroom in de zin, dat ze het leven naar de Thora serieus namen. Maar vroom is ook een oud woord voor dapper. Dapper was Herzberg zeker en vroom in eerstgenoemde zin ook, denk ik.