Je kan dan wel als toekomstig koning geboren zijn, het is nog geen garantie dat je het wordt , zekere niet waneer. Prins Charles lijkt te moeten wachten tot hij een ons weegt. Als zijn moeder zo oud wordt als haar moeder dan is hij over de tachtig als hij eindelijk gekroond kan worden. Als hij er dan nog zin in heeft en zijn beurt aan ‘Fikkie’ geeft, aan zijn oudste zoon derhalve. Ik heb de indruk dat Charles zich wel vermaakt, maar al decennia is zijn leven wat de troon betreft gelijk een stationair draaiende auto: tot een echte rit komt het niet. Een tragisch voorbeeld, zo schrijft Alexander von Schönburg, wiens boek we nog steeds volgen, kent Charles in Friederich III van Pruisen, gehuwd met de oudste dochter van Koningin Victoria. Die stond z’n hele leven te trappelen van ongeduld om zijn vader te mogen opvolgen en plannen ontwierp om in tegenstelling tot zijn vader van Duitsland een liberale, constitutionele monarchie te maken naar Engels model. Als dan zijn vader eindelijk de laatste adem uitblies en hij z’n droom kon verwezenlijken, kreeg hij al spoedig kanker en stierf na een ambtsperiode van slechts 99 dagen. En zo kwam zijn zoon Wilhelm II voor decennia op de Duitse troon. De huidige queen is zelf ook een goed voorbeeld van de ironie van de geschiedenis. Haar oom Edward was als oudste voorbestemd voor de troon, besteeg die ook als Edward VIII in 1936, maar moest daar een jaar later weer vanaf dalen vanwege zijn voorgenomen huwelijk met de al tweemaal gescheiden Amerikaanse Wallis Simpson. En zo was het de beurt aan Elisabeths vader Albert, de stotteraar, die als George VI tot aan zijn dood in 1952 Buckingham Palace bewoonde. Tot verdriet van zijn vrouw, ook een Elisabeth, die Edward z’n escapade haar leven lang kwalijk heeft genomen. Deze ironie der geschiedenis, die vaker voorkwam, wordt passend bij zo iets als een koningschap gezien als een ‘ingrijpen van hogerhand’. Een oeroude gedachte, substantieel onderdeel van de mythologie en ook te vinden in de Bijbel, in de figuur van David, die juist als jongste tot koning geroepen en gezalfd wordt. Het oudst bekende historische document ( 4000 voor Christus), waarin het woord ‘koning’ voorkomt, een Sumerische koningslijst, begint met de woorden: “Wanneer het koningschap eenmaal vanuit de hemel is neergedaald …”. Deze kern van het koningschap illustreert Van Schönburg aan de hand van de ontluisterende geschiedenis van de Franse revolutie op dit punt. In de herfst van dat jaar rammen soldaten met rode mutsen de deuren kapot van de basiliek van St.Denis, waar sinds eeuwen de Franse koningen hun laatste rustplaats vinden. Ze worden gevolgd door een hysterische mensenmassa, die zich stort op de graven, ze openbreken om die te plunderen. Er valt echter niet veel te halen, want de koningen werden slechts in een eenvoudige lijnwaad begraven. De eerste vroegere ‘tiran’ die het moet ontgelden is Henry IV ( Hugenoot geworden, die weer katholiek werd – Parijs is mij wel een mis waard, kundig koning, tolerant:Edict van Nantes). Toen de eikenhouten deksel van zijn kist opensprong bleek zijn lijk na 180 jaar nog in opmerkelijk goede conditie. Hij werd als een pop tegen een pilaar gezet, waar op een aantal dagen het gepeupel zijn woede kon botvieren. Wat er toen nog van over was werd in een drie meter diep graf naast de kerk gesmeten. Lodewijk XIII was als volgende aan de beurt, maar die moet zo gestonken hebben, dat men hem met rust liet. Bij Lodewijk XIV werd zijn buik opengereten en een soldaat trok hem een zwart geworden tand uit om die als een trofee de opgewonden massa te tonen. En zo ging men door, van de ene vorst naar de andere. Bijna alle symbolen van het meer dan duizend jarige koninkrijk werden vernield, maar als men niet dat ene attribuut zou bemachtigen en vernietigen zou de revolutie onvoltooid blijven. Dat attribuut betrof een flesje. Een glazen flesje van een paar centimeter, gevuld met een roodachtige substantie. Volgens de overlevering bevatte dit flesje de olie, waarmee de Merovinger koning Clovis I eind vijfde eeuw gezalfd werd na zijn doop tot christen. De legende wil dat deze olie door de Heilige Geest in de vorm van een duif aan de dopende bisschop geschonken was. Alle koningen na Clovis werden met de zelfde olie tot koning gezalfd. Een zalving, waarmee het Franse koningshuis zich verbonden wist met het Bijbelse davidische koningsschap. Von Schönburg schrijft dat weliswaar de Franse geschiedschrijving sinds de Verlichting de historiciteit van de mythe van het koningsschap belachelijk had gemaakt, echter de bezetenheid waarmee jacht gemaakt werd op de ampul toont aan dat de kracht van de mythe ook onder sceptici nog hardnekkig voortleefde en dat het voortbestaan van dat kleine flesje een gevaar voor de republiek zou blijven. Dat flesje bevond zich niet in St.Denis, maar in Reims. Op 16 september 1793 wordt per decreet besloten een voormalige protestantse predikant, ene Ruhl, een Duitse Elzasser, de opdracht te geven naar reims af te reizen om de ampul zeker te stellen en te vernietigen. Op 7 oktober van dat jaar werd de bevolking van Reims samengeroepen op het voormalige Place Royale om de vernietiging bij te wonen. Ruhl beklimt onder tromgeroffel de sokkel van het voormalige ruiterstandbeeld van Lodewijk XV, toont de joelende menigte de ampul, die hij betitelt als ‘heilige rammelaar van een nar’, houdt een vlammend betoog, laat zich door de burgemeester een hamer aanreiken en slaat vervolgens de ampul in stukken. Echter: er waren een paar veel minder radicale revolutionairen, die voor Ruhls komst zoveel mogelijk balsem uit het flesje hebben gehaald en overgegoten in een nog kleiner flesje en die hebben verstopt tot het einde van de revolutie. Tot 1970 bevond dat flesje zich in de schatkamer van de aartsbisschop van Reims, sinds 1970 kan men het achter pantserglas bewonderen in het stadsmuseum van de stad. Conclusie van Von Schönburg: ” Erst durch diepe Musealisierung hat man der Ampulle ihren Zauber geraubt. Die Revolutionäre damals haben ihn durch ihre Jagd verstärkt”.