Twee en zeventig cantates heb ik tot nu behandeld. Nu ja behandeld. Ik heb ontstaan beschreven en structuur, getracht verband te zien tussen tekst en muziek, musicologische termen gebruikt etc. Ook getracht wat de muziek persoonlijk met me doet. Maar iedere keer toch het gevoel nooit tot de kern, hart en eigenlijke bedoeling van Bach te geraken. In een interview met Trouw las ik dat John Eliot Gardiner nog steeds ook met die vraag worstelt en dat bij het dieper doordringen in zijn muziek het geheim ervan steeds groter wordt. Laat staan dat ik, liefhebber met enige kennis, die verlegenheid er mee kan overwinnen. Neem nu deze cantate die Bach componeerde voor 24 januari 1724, de derde zondag na Epifanie. De tekst is helder. Die sluit aan en verwerkt de evangelielezing van die zondag Mattheus 8: 1-13. Een dubbelverhaal van genezing. Centraal stelt Bach de vraag aan Jezus: ‘Heer als en zo u wilt dan is genezing mogelijk’. Maar dan de muzikale verklanking daarvan?! Het is een korte cantate, waarvan het grootste deel aan de opening toevalt. Een opening met een koraal, een recitatief door drie solisten (sopraan, tenor en bas) en een orkest die een eigen rol speelt. Drie hoofdrollen, waarvan 1 hoofdrol ook weer in drieën is onderverdeeld. Wijst dat naar de Drieëenheid: het appèl op de Heer als Vader, Zoon en Heilige Geest? Het koraal dat de kern van de opening vormt bestaat uit zeven regels en is van de theoloog Kaspar Bienemann die het schreef in 1562. De totale titel luidt: Herr, wie du willt, so schikt mit mir in Leben und im Sterben. De melodie die gebruikt wordt is van ‘Wenn Gott der Herr nicht bei uns halt’. Driemaal wordt dit lied onderbroken door een begeleid recitatief die commentaar zijn op de regels van het koraal. Orkest begint en sluit af. In de orkestpartij ook weer drie elementen oftewel bouwstenen: 1. Steeds hoger stijgende reeks van zestienden bij de hobo’s : de steeds hogere roep van de mens in nood? 2. Staccato achtsten van de strijkers: het blijven hameren op de wil van God? 3. De hoorn die zich er op gezette momenten er tussen mengt met vier noten, afgeleid van de vier eerste koraalnoten op ‘Herr, wie du willt’: het centrale devies voor de gemeente van alle tijden en plaatsen? In de bijdragen van de drie solisten zit een bepaalde opbouw: de tenor bezingt het uitzichtloos lijden; de bas komt met de troost van Jesaja 42 van het ‘gekrookte riet’ en de sopraan bezingt het verwaaien door de geest van alle twijfel.
1. KOOR; RECITATIEF (S, T, B)
(koor) Herr, wie du willt, so schicks mit mir
Im Leben und im Sterben!
(T) Ach! aber ach! wieviel
Läßt mich dein Wille leiden!
Mein Leben ist des Unglücks Ziel,
Da Jammer und Verdruß
Mich lebend foltern muß,
Und kaum will meine Not
im Sterben von mir scheiden.
(koor) Allein zu dir steht mein Begier,
Herr, laß mich nicht verderben!
(B) Du bist mein Helfer, Trost und Hort,
So der Betrübten Tränen zählet
Und ihre Zuversicht,
Das schwache Rohr, nicht gar zerbricht;
Und weil du mich erwählet,
So sprich ein Trost- und Freudenwort!
(koor) Erhalt mich nur in deiner Huld,
Sonst wie du willt, gib mir Geduld,
Denn dein Will ist der beste.
(S) Dein Wille zwar ist ein versiegelt Buch,
Da Menschenweisheit nichts vernimmt;
Der Segen scheint uns oft ein Fluch,
Die Züchtigung ergrimmte Strafe,
Die Ruhe, so du in dem Todesschlafe
Uns einst bestimmt,
Ein Eingang zu der Hölle.
Doch macht dein Geist
uns dieses Irrtums frei
und zeigt, daß uns dein Wille heilsam sei.
(koor) Herr, wie du willt!
Met wat de sopraan zong, kan de tenor in zijn aria verder. In het middendeel van deze da capo-aria geeft hij wel uiting nog aan zijn ‘zieke geest’, maar dat staat ingebed in de hartstochtelijke, door de majeure toonsoort (Es-groot) vrolijke bede om neerdaling van de Geest van de vreugde in het hart. Die vreugde hoor je parelen en rollen in de triosonate van tenor, hobo en continuo.
2. ARIA (T)
Ach senke doch den Geist der Freuden
Dem Herzen ein!
Es will oft bei mir geistlich Kranken
Die Freudigkeit und Hoffnung wanken
Und zaghaft sein.
Ja, alles goed en wel, zingt de bas, niets hardnekkiger dan onze wil, die niet aan zijn sterfelijkheid wil denken. Alleen getraind in Gods Geest kan er overgave gevonden aan Gods wil. En dat opstapje van het recitatief leidt tot de aria in een driedelig (!) gebed als een appèl van elk vier regels, steeds weer beginnend met ‘Herr, so du wilt’. In het begin gebruikt Bach noten die sterk doen denken aan het lang aan hem toegeschreven ‘Bist du bei mir’. Inmiddels weten we dat dit van Stölzel is, uit zijn opera Diomedes en door Anna Magdalena Bach tien jaar na deze cantate in haar Notenbuch kopieerde. Had Bach wellicht die opera uit 1717 toen al in zijn werkkamer liggen? Gaandeweg de aria verandert Bach overigens het Leitmotiv tot de gedaante van die Bach gebruikt in de reeds besproken cantate 72, voor zelfde zondag , maar twee jaar later gecomponeerd en dus eigenlijk hergebruikt. Verder krijgt elk couplet naast het leidmotief zijn eigen expressieve verklanking. Van Van Hengel neem ik over:
1. De Todesschmerzen klinken in kortademige frasen boven een kloppende bas, de Seufzer (zuchten), die juist verdreven (preßt aus) moeten worden, worden geïllustreerd met de muzikale figuur ‘Seufzer‘, gebonden secundes.
2. Het niederlegen in Staub und Asche gaat gepaard met dalende lijnen en duistere harmonieën, en ook het Herr, du willt krijgt hier de buigende vorm die we ook kennen uit cantate 72.
3. Nadat het Leitmotiv plotseling één keer in majeur (Es-groot) heeft geklonken worden de Leichenglocken (doodsklokjes zoals op kerkhoven klepelen) plastisch verbeeld door pizzicato spelende (tokkelende) strijkers, maar wel in majeur. We kennen dit sprekende muzikale symbool uit diverse andere cantates (8/1, 95/5, 105/4, 127/3, 161/4, 198/4).
3. RECITATEF (B)
Ach, unser Wille bleibt verkehrt,
Bald trotzig, bald verzagt,
Des Sterbens will er nie gedenken;
Allein ein Christ, in Gottes Geist gelehrt,
Lernt sich in Gottes Willen senken
Und sagt:
4. ARIA (B)
Herr, so du willt,
So preßt, ihr Todesschmerzen,
Die Seufzer aus dem Herzen,
Wenn mein Gebet nur vor dir gilt.
Herr, so du willt,
So lege meine Glieder
In Staub und Asche nieder,
Dies höchst verderbte Sündenbild.
Herr, so du willt,
So schlagt, ihr Leichenglocken,
Ich folge unerschrocken,
Mein Jammer ist nunmehr gestillt.
Het slotkoraal geeft, denk ik, antwoord op mijn vraag van het begin, die naar de Drie-eenheid. Want dit koraal is een lofzang op de Triniteit. De tekst is van Ludwig Hembold: het laatste couplet van zijn ‘Von Gott will ich nicht lassen’ uit 1563.
Tot slot nog een opmerking over de hoorn. De partij die Bach er voor schreef kon niet op een natuurhoorn gespeeld worden vanwege beperkte mogelijkheden er van. Maar wel op een schuifhoorn oftewel corno da tirarsi. Stadtpfeifer Gottfried Reiche beschikte als enige over zo’n instrument. Na diens dood herschreef Bach de partij voor het rugwerk van het orgel.