We waren gebleven bij de Kom van Biegel en lopen nu verder over de Nieuwe ‘s Gravelandseweg. Op nummer 66 woonde Herman Gorter. In 1890 trouwt hij met Louise Cnoop-Koopmans, voor wie hij in ‘Mei’ al zijn liefde had bezongen. In 1893 komen ze in Bussum wonen. Berlage heeft een kleine villa ontworpen en de vader van Jan Veth helpt bij de bouw. Jan biedt de Gorters tijdens de bouw onderdak. Aan Albert Verwey schrijft Gorter:
‘Beste Albert! Wij komen in Bussum te wonen. Dit is nu wel niet geheel en al het plezierigste, maar het heeft toch vóór dat ik eens met een verstandig mensch kan spreken, er komt daar nog al eens iemand. Dicht bij Amsterdam. Dicht bij Hilversum, om de lessen. Er wordt een huis voor ons gezet. Wie doet het? De ouwe heer van Jan Piet (Veth), die hij er om gevraagd heeft voor mij. Vindt je dit niet aardig.’
Onder de vrienden behoren naast Veth Antoon der Kinderen en Van Eeden. Van Deysel komt in 1893 in Baarn wonen. Voor de sportieve Gorter geen grote afstand. Hij fietst en wandelt graag. Samen met zijn Wies trekt hij er op uit op een tandem. Met Van Eeden wordt gezwommen, getennist en geschaakt. Gorter is een goed cricketer. Hij speelt in de eerste klasse en haalt tienmaal het Nederlands elftal. In de vriendschappen komt een verandering als Gorter zich tegen het eind van de 19e eeuw aansluit (samen met Henriette Roland Holst) bij de SDAP. Hij richt een afdeling daarvan op in Bussum, waarvan hij ook voorzitter is; hij geeft cursussen en lezingen en stelt zich kandidaat voor de gemeenteraad. In zijn dagboek schrijft Van Eeden al op 11 februari 1896:
‘Ik kan niet helpen me gekrenkt te voelen door Hermans gedrag, die hier eenvoudig niet aan huis komt. Al weken niet. Ik ben driemalen bij hem geweest het laatst. En hij bij Veth en Thijm. Hij doet altijd of niets is, maar het is onhartelijk en stug. Ik wilde dat hij er niet meer woonde. Ik houd mij in, maar het grieft me’.
Van Eeden zelf is omgekeerd ook niet meer zo geliefd, ook bij anderen niet. Aegidius Timmerman (1858-1941), classicus en schrijver, noteert:
Van Eeden, die in de buurt woonde, werd op een afstand gehouden. Wat dikwijls moeite kostte. Want hij liet zich niet makkelijk afschrikken. Vooral Veth was weinig op zijn bezoeken gesteld, zoo weinig dat hij eens voor hem in de wc gevlucht, daar anderhalf uur heeft moeten wachten, en nog wel doodstil, omdat van Eeden al dien tijd in zijn atelier pijpen bleef zitten rooken. Het was niet om het pillow-pak en de klompen waarmede hij op zijn groentewagen arbeiderstje speelde, maar omdat hij altijd aai-poesje-lief tegen ons deed en, in het denkbeeld dat hij veel hooger stond dan wij allen te samen, nederbuigend vriendelijk was.
De Gorters en Van Eedens vierden samen Sinterklaas, maar begin 20e eeuw was dat verleden tijd. Gorters vriendschappen met Verwey en Van Deysel verwateren, maar met Van Eeden botst het echt. Gorter uit harde kritiek op Van Eedens Walden-project. Gorter kwalificeert zich zelf als een zuivere marxist en typeert Van Eeden als een kleinburgerlijke utopist. Gorter splitst zich met zijn getrouwen af van de Bussumse SDAP.
Gorter in 1892 Gorters villa in Bussum
De Nieuwe ‘s Gravelandseweg vervolgend – naar links en dan naar rechts buigend – komen we in het gebied, waar Van Eeden Walden stichtte. De drukte van zijn bestaan als schrijver-psychiater, altijd maar vrienden over de vloer, de kwelling van een platonische liefde en een weinig bevredigend huwelijk maken hem ongelukkig. Hij wil afstand nemen en een nieuw begin in een kolonie van gelijkgestemden terwille van een sociaal idee. Met financiële hulp van zijn moeder koopt hij in april 1898 een stuk land rechts van de weg waarover we wandelen. De grond behoort tot het landgoed Cruysbergen, waarop verder weg twee villa’s staan: Groot en Klein Cruysbergen. Op den duur zal bijna het hele landgoed toebehoren aan wat hij Walden noemt, ontleent aan de Amerikaanse schrijver Henry David Thoreau die in 1854 zijn tweejarig verblijf in een hut bij de vijver Walden (Concord, Massachusetts) neerlegt in ‘Walden, or life in the wood’. Willem Bauer, een patiënt van Frederik, ontwerpt voor hem een schrijvershut. Voor zich zelf bouwt Bauer ook een hut en later komen er hutten bij voor Carry van Hoogstraten en voor haar latere echtgenoot Nico van Suchtelen. De villa’s worden ook aangekocht. In Groot-Cruysbergen komen de meeste kolonisten wonen. In opdracht van Van Eeden ontwerpt Bauer ook een landhuis, in Engelse country-stijl. Dat wordt villa De Lelie, bij nr. 86 in de verte nog zichtbaar. In dit huis had Van Eeden een bibliotheek-studeerkamer. Zijn schrijfhut, waarin hij in 1900 ‘Van de koele meren des doods’ voltooit, lag daar in de buurt, een meter onder het maaiveld, met stro en plaggen bedekt. Na het faillissement van Walden wordt de hut verplaatst naar een plek bij het huisje van zijn tweede vrouw Truida Everts, achter villa Groot Cruysbergen. De hut van Bauer, die in 1904 zelfmoord pleegt, staat waarschijnlijk als groen geschilderd tuinhuisje nog immer bij De Lelie.
Van Eeden op Walden schrijvershut
In De Lelie komen in februari 1899 Martha en de kinderen wonen. Het huis heeft een gevelsteen met een lelie, vaak ook gebruikt als vignet op veel van zijn boeken. Een verwijzing naar een van zijn beroemdste en mooiste gedichten.
De Waterlelie.
Ik heb de witte water-lelie lief,
daar die zoo blank is en zoo stil haar kroon
uitplooit in ‘t licht.
Rijzend uit donker-koelen vijvergrond,
heeft zij het licht gevonden en ontsloot
toen blij het gouden hart.
Nu rust zij peinzend op het watervlak
en wenscht niet meer . . . .
Van Goghs ‘De zaaier’ hangt boven de haard. Na het failliet in 1919 trekt Martha bij haar zoon in, in Noordwijk. Van Eeden zelf is in 1907 al uit De Lelie vertrokken naar het huisje van Truida Everts. Vanaf 1909 wonen ze samen op Groot Cruysbergen. De witte woning op nummer 88 is ook door Bauer gebouwd, in 1900 betrokken door Willem van Riet, de timmerman van Walden en vanaf 1902 tot 1907 de woning van de leider van de bakkersgroep van Walden, Gerrit de Haer. Aan de overkant, op nr.77, De Maerle ( = de merel), door Bauer gebouwd voor Betsy van Hoogstraten. Het staat niet op Walden en de relatie met Frederik is zo bekoeld, dat ze samen een groot deel van hun correspondentie ritueel verbranden.
We wandelen verder en kunnen bij nummer 96 tussen de bomen door de hut van Carry van Hoogstraten (1876-1956) zien liggen. Zij is een dochter van Betsy, de amant van Frederik. Zij heeft een zuster Mary en een broer Sam. Van Eeden kent ze uit de tijd dat hij Betsy bezoekt in Hilversum. Carry bezorgt Van Eeden de brieven van Betsy. Op Walden zijn Carry en Mary een van de eerste kolonisten. Mary verlaat Walden na haar huwelijk met Richard Mauve en Carry neemt de administratietaken op Walden van haar over. Nico van Suchtelen (1878 – 1949) maakt Carry het hof en wint haar voor zich. Ook zij verlaten dan Walden en vestigen zich in Bloemendaal, in een luxere variant van de Waldenhut. Van Suchtelen schrijft een op Walden gebaseerde roman, Quia absurdum (1906) en klimt vanaf 1913 tot in 1930 op in de top van de Wereldbibliotheek. Hij is vertaler van o.a. Dante, Goethe, Spinoza, Freud en Shakespeare en publiceert nog meer romans en gedichten. Hij heeft zijn hut, een grote met drie kamers en een keuken, achter Klein Cruysbergen, dat op de plek stond van de villa met in de tuin het bord Oud Cruysbergen, Franse Kampweg 6. We zijn dus rechtsaf geslagen. De huidige villa is gebouwd in 1921 naar een ontwerp van Jaap Londen, een makker van Van Eeden op gebied van het spiritisme en navenante seances. De oorspronkelijke villa werd door Van Eedens moeder gekocht van effectenmakelaar Broekman, die een deel van de grond in bezit hield en derhalve was Walden gesplitst in Oost-Walden (de eerste hutten) en West-Walden.
Van Eedens moeder. hutje helemaal achterin van Carry
Nico van Suchtelen Oud- Cruysbergen
Lopend richting ‘s Graveland, met aan de overkant het Spanderswoud, zien we rechts de Gamma en de Hocras. Daarvoor stond er de golfkartonfabriek van Van Meurs, waarvan het hoofdkantoor gevestigd was in het koloniehuis Groot Cruysbergen oftewel Walden, waar de meeste kolonisten woonden. In 1970 brandde dat totaal af. Tussen de Gamma en Hocras doorlopend zie je achter een hoge muur nog het dak van het huis van Truida Everts. In 1907 gaat Walden failliet en komt de schrijvershut dus bij Groot Cruysbergen te staan. Twee jaar later verhuist Frederik naar het huis waarop dan nog steeds de naam Walden prijkt. Hij blijft er wonen tot zijn dood in 1932. Van Eeden heeft eigenlijk geen geld om die villa aan te schaffen. Een oud-patiënte, Bertha Zimmerman, koopt het van eigenaar G.J.Dop, eveneens oud-patiënt, voor dertigduizend gulden om het vervolgens aan Van Eeden te schenken. Dat blijkt later nog al ver boven de taxatiewaarde, zeker omdat de grond onvruchtbaar is en een dermate schrale oogst oplevert, dat mede daardoor Walden mislukt. Komt nog bij dat Dop een jaar lang weigert de villa te verlaten. De familie van Zimmerman is fel gekant tegen de schenking, dus blijft het in handen van Bertha die in 1902 met Arthur van Schendel trouwt. Van Eeden neemt het huis over, waarbij Betsy van Hoogstraten de helft van het bedrag betaat, de andere helft is een schuld aan Zimmerman. Op gegeven moment kan Van Eeden niet voldoen aan schuldaflossing. Enfin, ook dat is medeoorzaak van het einde van Walden. De doodsteek is echter het vertrek van de bakkerij en de cacaofabriek, naar resp. Bussum en Amersfoort. Zij waren de enige vormen van bedrijvigheid die rendeerden.De verkoop van zelfgebouwde groente levert weinig op, evenals de honing uit eigen bijenstallen.
Op Walden wonen 38 personen, waarvan 16 in het grote huis, waaronder 7 kinderen. Er wonen arbeiders, intellectuelen en patiënten van Van Eeden. In 1900 meldt zich J.H.F.Grönloh bij Walden, maar hij wordt afgewezen omdat Van Eeden ‘arbeidskrachtige menschen noodig heeft met een gezond zenuwleven, die goed weten wat ze willen’. Als Nescio schrijft de afgewezene in Titaantjes:
In de kolonie van Van Eeden hadden we misschien kunnen gaan, maar toen we op een Zondag er heen waren gelopen, vier uur gaans, toen liep daar een heer, in een boerenkiel, met dure gele schoenen, kolombijntjes te eten uit een papieren zak, blootshoofds, in innige aanraking met de natuur, zoals dat toen genoemd werd, en z’n baard vol kruimels. Toen dorsten we niet verder en liepen weer naar Amsterdam terug.
Boogaart en De Rooij schrijven: ‘Met het oog op de literaire reputatie van Walden kunnen we alleen maar verzuchten: had Van Eeden in 1900 Nescio maar wel toegelaten’. Nescio begint later met vrinden bij Huizen de kolonie Tames, wat ook geen succes werd.
Als we een glimp hebben opgevangen van het voormalige huis van Truida Everts, waar aan een wapperende vlag te oordelen een lid van een ‘heksenbeweging’ woont, lopen we terug naar de Franse Kampweg en zien rechts een tankstation. Vlak er voor loopt een landweg naar rechts, die al snel over een sloot voert. Die sloot komt uit de richting van ‘s Graveland en loopt helemaal door achter het voormalige Walden en de villa’s aan de Nieuwe ‘s Gravelandseweg. In deze sloot zwommen de Waldenbewoners, maar ook Herman Gorter. Vandaar ‘ ‘t luie gat’ als naam voor die sloot. Tegenover het tankstation bevindt zich de ingang van het landgoed Bantam, waar Van Eeden graag wandelde. We lopen terug over de Franse Kampweg langs Spanderswoud, waar Van Eeden ook graag kwam en door heen fietste op weg naar Hilversum, naar zijn geliefde Betsy. Voorbij de afslag naar de Nieuwe ‘s Gravelandseweg doemt links de Franse Kampheide op. In 1672 sloegen Franse troepen van zo’n drieduizend man hier hun tenten op voor het beleg van Naarden. Rechts van de weg ligt al sinds 1932 een kampeerterrein voor minvermogende Amsterdammers; het was gekocht van de Erfgooiers. Wij steken de hei schuin over, komen op de Struikheiweg en gaan rechtsaf. Even later staan we weer voor station Bussum-Zuid.
’t luie gat plattegrond van Walden.