Op donderdag 30 juli in het corona-jaar 2020 parkeerde ik mijn ‘koekblikje’ op het parkeerterrein van De Maneschijn, een onderneming van de familie Van Manen, die hun boerenbedrijf hebben omgezet in een boerencamping en een landwinkel waar o.a. diverse jams, brood, kaas en edelhertenvlees te verkrijgen is. Ze fokken zelf edelherten, vandaar dat dat in de vriezer ligt. Het pad is genoemd naar het dorpje Appel, wat niets met de vrucht te maken heeft, maar een samenvoeging van ‘app’, oud woord voor water en loo , oud woord voor bosje op zandgrond. Het grootste gedeelte van Appel bestaat uit het Landgoed Appel, dat circa 190 hectare beslaat. De bezitters van het landgoed hebben heidevelden teruggebracht en vroegere poelen heruitgegraven voor kikkers, padden, kleine zoogdieren en een plant als de kleine zonnedauw.
Bij Appel treffen we het fenomeen van zgn. vloeiweiden. De Middeleeuwse boeren kregen het voor elkaar om de in principe laag stromende beken op hoger gelegen grond te laten lopen en vandaar de weiden met hun mineraalrijk water te laten bevloeien voor de opbrengst van beter hooi. De uitvinding van kunstmest ruim een eeuw geleden maakte een eind aan dit systeem van grondverbetering.
Ik struin over smalle paadjes langs knoestige wilgen en tussen voederbietenakker en rijke bloemenbedden. Langs een eenzame boom, wellicht vroeger dienstdoend als veldafscheiding , ‘grenspaal’ tussen twee verschillende eigendommen. Een kippenboerderij doet je beseffen niet ver van Barneveld te lopen. In dit gebied liep de zgn. Kippenlijn, een begin 1900 aangelegde spoorlijn die liep van Nijkerk via Driedorp en Appel en Barneveld naar Ede. In Barneveld, vanouds het centrum van de pluimveeteelt werden de kippen en eieren verladen, vandaar de bijnaam van de lijn. Het tracé Nijkerk – Barneveld is als gevolg van de economische crisis in 1937 buiten dienst gesteld. Het stukje tussen Nijkerk en Nijkerk-Haven is tot 1972 in gebruik geweest en het tracé tussen Barneveld- Noord en Ede-Wageningen functioneert nog, maar voor hoelang?
Behalve de lager gelegen weiden wordt het landschap gekenmerkt door hoger gelegen dekzandruggen, al eeuwenlang in gebruik als akkerland. De dekzandruggen zijn ontstaan inde laatste ijstijd oftewel Wurm of Weichselien toebeet klimaat milder werd en de Noordzee droog viel. Zand daarvan en uit eveneens drooggevallen rivierbeddingen werden door de wind verplaatst en afgezet op oudere lagen. In de omgeving van Nijkerk is het dekzandpakket gemiddeld twintig meter dik. Door begroeiing werd het zand op sommige plekken vastgehouden en zo ontstonden de dekzandruggen. Die ruggen werden akkers die door afgestoken plaggen, vermengd met mest uit de potstal verhoogd werden. De akkers werden enken of engen.
Als ik bijna weer bij het beginpunt ben en de Zelderseweg ga oversteken valt een verschil in vorm van de percelen op. Ten oosten van de weg zijn ze onregelmatig van vorm, omgeven door bosjes en houtwallen, ten westen gelijkmatig en rechthoekig. Het oostelijk deel is het resultaat van heftig verzet tegen de ruilverkaveling in 1958. 56 procent van de Nijkerkse boeren stemde tegen. Dusdoende treffen we hier nog Middeleeuwse landschapsvorming aan. Via een pad langs zo’n eeuwenoude houtwal kom ik weer bij De Maneschijn. Maar die houtwal biedt een verrassing: een heuse dassenburcht. Misschien verlaten, maar misschien ook nog bewoond of wachtend op nieuwe bewoning.
Na de aanschaf van o.a. saté van edelhertenvlees rijd ik met mn koekblikje binnendoor naar Nijkerk en stuit al spoedig op een bijzonder landschapselement, buiten de route van het Appelpad: de Appelse Walburg. Een informatiebord vertelt dat Appel in de Middeleeuwen een belangrijke nederzetting was als plek waar je van de Gelderse Vallei naar de Zuiderzee kon trekken zonder natte voeten te krijgen. En het was een belangrijke vindplaats van oerijzererts. Ijzer en droge voeten: dat moest beschermd worden en dus een burg. In elk geval wijzen vondsten uit dat ijzersmeden en bronsgieters beschermd werden. In de buurt lagen kloosters, eigendom van o.a. de abdij van Elten. Net als Het Gooi. De door de Eltense St.Vitusabdij aangestelde rentmeester woonde op Kemna, een kloosterboerderij niet ver van de walburg. Naast de walburg ligt steeds een stokoude schilderachtige boerderij.