Ook deze cantate is geschreven voor de 1e zondag van Advent en werd voor het eerst uitgevoerd in 1724. Terwijl cantate BWV 61 alleen het eerste couplet van Luthers lied overneemt, is deze cantate gebouwd op het totale lied en dus ook op de Abrosiaanse hymne ‘Veni redemptie gentium’, waaraan Luthers lied ten grondslag ligt. Geheel conform de procedure van de koraal-cantate die Bach in zijn tweede jaargang toepast. Luthers lied kent acht coupletten, waarvan de eerste en de laatste letterlijk worden over genomen (deel 1 en 6 van de cantate). Couplet 2 (Nicht von Mannsblut noch vom Fleisch) en couplet 3 (Der Jungfraun Leib schwanger ward) worden zeer vrij verwerkt in de eerste aria; couplet 4 (Er ging aus der Kammer sein) en couplet 5 (Sein Lauf kam vom Vater her) vormen de basis voor het recitatief daarop. De tweede aria heeft als grondslag couplet 6 ( Der du bist der Vater gleich) en tenslotte geldt dat van couplet 7 (Dein Krippen glänzt hell und klar) voor het duet-recitatief. De tekstdichter is overigens onbekend.
1. KOOR
Nun komm, der Heiden Heiland,
Der Jungfrauen Kind erkannt,
Des sich wundert alle Welt:
Gott solch Geburt ihm bestellt.
Het is een schitterende cantate, vol vreugde over de komst van de Heiland. Het bruist en swingt, vooral in het openingskoor. De hobo’s komen al dansend binnen in een zeskwartsmaat en dragen een refrein/ritornel voor, terwijl als van onderen de strijkers zich vrij maken in een concerterende fantasie en de continuo-partij de eerste liedregel intoneert. Dat ritornel keer drie keer terug als tussenspel tussen de liedregels en sluit het koor ook af. De sopraan zingt de hoofdmelodie, daarin gesteund door de hoorn.
2. ARIA (T)
Bewundert, o Menschen, dies große Geheimnis:
Der höchste Beherrscher erscheinet der Welt.
Hier werden die Schätze des Himmels entdecket,
Hier wird uns ein göttliches Manna bestellt,
O Wunder! die Keuschheit wird gar nicht beflecket.
In een 3/8 maat zingt de tenor langdurig het wonder van het geheim van Jezus’ komst uit. De toonsoort is D-groot, de feestelijkste onder de toonsoorten. In de barok werden de baroktrompetten, die op hoogtijdagen klinken, meestal in D gestemd, vandaar. In de Ierse folkore is deze toonsoort de meest voorkomende, omdat de Ierse traditionele blaasinstrumenten in D gestemd zijn. Voor violen geldt deze toonsoort als gemakkelijk om te spelen. In deze aria is de D-toonsoort subdominant. Het is de vierde stap in de harmonische toonladder (zonder halve afstanden) en dus de kwart boven de grondtoon en functie in het daarop gebaseerde akkoord. De dominant is de quint boven de grondtoon. grondtoon en dominant en subdominant vormen de hoofdfuncties van een akkoord. Het is Jean-Philippe Rameau geweest die dat als eerste heeft beschreven. De 3/8 maat is die van de siciliano, een herdersdans, die z’n oorsprong vindt op Sicilië. Het is een vrolijke dans, die niet alleen bij Bach , maar ook bij Fauré regelmatig voorkomt. Meestal is de toonsoort mineur, maar hier dus juist niet. De tenor wordt begeleid doorstrijkers en het geheel versterkende hobo’s.
3. RECITATIEF (B)
So geht aus Gottes Herrlichkeit und Thron
Sein eingeborner Sohn.
Der Held aus Juda bricht herein,
Den Weg mit Freudigkeit zu laufen
Und uns Gefallne zu erkaufen.
O heller Glanz, o wunderbare Segensschein!
4. ARIA (B)
Streite, siege, starker Held!
Sei vor uns im Fleische kräftig.
Sei geschäftig,
Das Vermögen in uns Schwachen
Stark zu machen!
Na een eenvoudig secco-recitatief volgt wederom een fraai staaltje van Bachs meesterlijk kunnen. In de toeraria gaat het om de gelovige die opgeroepen wordt tot verwondering, in de basaria wordt de Heiland als held bezongen en opgeroepen de strijden en te overwinnen. Ze vormen samen elkaars contrast, niet alleen in de tekst, maar ook door Bach zo muzikaal verwoord. Het ritme verschilt en ook de ‘sfeer’ is anders. De aria van de tenor is is van een zachte goedgemutstheid, terwijl bij de bas de continuo-groep zich strijdvaardig en tumultueus laat horen, waarbij de strijkers in de hogere oktaven meespelen.
5. RECITATIEF (S, A)
Wir ehren diese Herrlichkeit
Und nahen nun zu deiner Krippen
Und preisen mit erfreuten Lippen,
Was du uns zubereit’;
Die Dunkelheit verstört’ uns nicht
Und sahen dein unendlich Licht.
6. KORAAL
Lob sei Gott, dem Vater, g’ton,
Lob sei Gott, seinm ein’gen Sohn,
Lob sei Gott, dem heilgen Geist,
Immer und in Ewigkeit.
In het duet-recitatief keert de sfeer van de tenor-aria terug. het is een danklied van de hele kerk. Het werk wordt afgesloten door het slotcouplet van Luthers lied in een eenvoudige zetting.