Henriëtte Bosmans, de onderste en de laatste die aan het graf is toegevoegd is enigszins leesbaar. Bovenaan prijkt duidelijk de naam van haar vader, Henri Bosmans, solocellist bij het Concertgebouworkest. Daaronder heel onduidelijk de naam van haar moeder , de pianiste Sara Benedicts. Henriëtte Bosmans, die op 6 december 1895 in Amsterdam werd geboren en op 2 juli 1952 overleed in de hoofdstad, ligt dus niet begraven bij haar partner Frieda Belinfante, een celliste en dirigente die actief was in het verzet. Die relatie duurde ook slechts van 1922 tot 1929. In 1934 verloofde ze zich met violist Francis Koene, die echter al een jaar later overleed. Haar vader overleed toen ze nog maar een jaar oud was. Haar moeder gaf haar pianoles. Vanaf haar zeventiende trad ze met regelmaat op met het Concertgebouworkest. Vanaf 1914 begint ze te componeren. Ze neemt compositieles, gaat in de leer bij Cornelis Dopper voor orkestratielessen en later bij Willem Pijper. In 1919 wordt voor het eerst een werk van haar uitgevoerd voor publiek, een vioolsonate. Ze schrijft vooral kamermuziek, liederen en orkestmuziek, met vaak een hoofdrol voor de cello. Als halfjoodse wordt haar door de Duitse bezetter verboden op te treden. Het versterkte het zwarte gat waarin ze na de dood van haar verloofde in getuimeld was. Als de bevrijding een feit is componeert ze het door Jo Vincent gezongen en populair geworden lied Daar komen de Canadezen. Na de oorlog legt ze zich voornamelijk toe op het componeren van liederen, veelal geschreven voor de Franse mezzosopraan Noëmie Perugia, die in 1948 ook haar partner werd. Ze is muziekmedewerker van Vrij Nederland en correspondeert met Benjamin Britten. In 1951 komt ze aan te laat ontdekte maagkanker te lijden. Ze treedt niet meer op met haar partner, componeert niet meer tot haar dood in juli 1952. In 1994 werd de Henriëtte Bosmansprijs, een aanmoedigingsprijs voor Nederlandse componisten, ingesteld.
Category Archives: foto met verhaal
Estland-1944
Jaren geleden was ik voor de VPRO-radio in Estland. Ton van de Graaf had het programma Wereldnet bedacht: een netwerk van Nederlanders – liefst geen journalisten – die vanuit het land waar ze woonden berichtten over gebeurtenissen die nooit onze kranten haalden, maar een goed beeld gaven van het land. Elke dag was een uur beschikbaar om een paar van die correspondenten aan het woord te laten. In de zomer werden portretten uitgezonden van deze correspondenten. Zo was het mijn beurt naar Estland te gaan. Klein land, maar met veel groen en veel ruimte en ook een geschiedenis van wisselende machthebbers en infiltranten over de vloer. Het landschap is op vele plaatsen geschonden. Armando sprak van schuldig landschap, door velen als mooi getypeerd overgenomen, maar het is in mijn ogen onzin. Landschap kan nooit schuldig zijn, wel getekend, geschonden. En dat is ook in Estland het geval. In het noorden zijn de sporen zichtbaar van de gevechten in de zomer van 1944 als de Russische troepen binnendringen om die van de Duitsers te vernietigen. Met groen overwoekerde loopgraven herinneren nog aan die gevechten. Hier en daar een museum en zo af en toe een gedenksteen. Zoals hier boven vertoond. Een veelzeggende steen: jongens uit het Vlaanderenland, niet ver dus van mijn huidige woonstede vandaan, in vreemde krijgsdienst, waarschijnlijk vrijwillig, gesneuveld , niet voor eigen volk en vaderland, maar voor, ja voor wat en wie? En nog naamloos ook. Onbekend en toch ooit bemind door een moeder, een vader en anderen, maar op een junidag in 1944 verwaaid geraakt in de nevelen van de tijd, weggeschoten uit het leven en zinloos, naamloos achtergelaten. Wellicht waren ze ook gedoopt en zijn hun namen bekend bij de Ene. Ik formuleer het aarzelend en met schroom. Ik herinner het me nog goed dat de steen me fixeerde en dat ik lang heb gekeken en als ik de foto zie gebeurt dat wederom. Zo lang geleden en toch nog zo voelbaar triest.