Uit het zuiden van Frankrijk teruggekeerd op vaderlandse bodem. Op de heenweg had ik al gezien dat mijn route niet ver van Oradour sur Glane liep. Nu op de terugweg dit spookdorp aangedaan. In de buurt van Limoges getuigt het als een karkas van de gruweldaden van de nazi’s in junji 1944. Dit dorp moest de wraak ondergaan die leidde tot bijna volledige uitmonding, waarna het dorp in de hens werd gezet. Vergelijkbaar dus met het lot van ons Putten en het Tsjechische Lidice. Op last van De Gaulle werd het dorp noch afgebroken, zoals in Lidice, noch weer opgebouwd, zoals in Putten, waar anders dan in het Franse dorp alleen het merendeel van de manlijke bevolking weggevoerd werd en de dood vond. Ik denk dat De Gaulle er goed aangedaan heeft. Het ‘gedenkdorp’ bereik je via een groot voorgebouw van geroest staal, waar ook een fototentoonstelling te zien is en een boekhandeltje gevestigd is. Vandaar loop je onder een weg door en klim je naar boven het gruweldorp binnen. Aan het begin een bordje die vraagt stilte te betrachten. Waar iedereen zich ook aan houdt. Zonder dat bordje val je van zelf al onmiddellijk stil. Juist die lege , dakloze huizen, met af en toe een verroeste getuige van het leven vóór de de brute moord, zoals auto’s in een voormalige garage, fietsen, een naaimachine, attributen van een bakkerij, een café. In de kerk, die nu nog straalt in z’n robuuste, voornamelijk Romaanse, oudheid staat nog iets van een altaar en getuigen overblijfselen van heiligenbeelden van het vroegere rijke roomse verleden. In vitrines in een onderaards museumpje zijn kleine gebruiksvoorwerpen ondergebracht. Ze hebben de gebruikers overleefd. Het rondlopen geeft een dubbel gevoel. Enerzijds is het goed om zo weer bewust te worden van wat gruwelregimes de mensheid, de Adam, kan aandoen, anderzijds voel je je ongemakkelijk, vanwege het contrast: in korte broek en vrolijk vakantieshirt door al wandelend door ‘ zwarte bladeren van de geschiedenis bladerend’. Ramptoerisme op z’n scherpst en hevigst. Omdat het al laat in de middag was dat ik in Oradour aankwam, had ik overwogen om in de buurt te overnachten. Na m’n bezoek wilde ik niet langer blijven, ofschoon in het nieuwe Oradour een hotel open was. Ik wilde ver weg van deze plek des onheils m’n vermoeide lijf nachtrust gunnen en overnachtte in Chateauroux.
De volgende dag liet ik me verleiden tolwegen te vermijden en zodoende zat ik tien uur achter het stuur, met soms een koffiestop. Hoeveel rotondes ik heb gerond, hoeveel stoplichten die me halt toeriepen, hoeveel dorpen en stadjes die ik door moest, ik heb ze niet geteld. Eenmaal was ik getuige van een recent voorgevallen ongeval. Een berijder van een motorfiets lag roerloos op de grond; hij leefde nog wel, want hij lag er nog open en bloot voor elke voorbijganger. De dood zag ik weer in Orry-la-Ville. Aan de route nationaal ligt daar een Nederlands Ereveld, waar ruim 140 in Frankrijk gesneuvelde of anderszins omgekomen Nederlanders gedurende de laatste wereldoorlog een laatste rustplaats kregen. Vlak bij dit kleine ereveld op de weg een grote vos, die nog niet zo lang geleden in de flank gereden was. Z’n darmen puilden uit z’n ranke lichaam, z’n snuit vertoonde in al hun gruwel nog de grimmigheid van de dood door een vertegenwoordiger van onze soort. De aanblik van het dier met mijn familienaam trof me sterker dan de rijen witte grafstenen. Nu ik dit schrijf is het echter nog maar een foto. Erevelden en zeker Oradour blijven langer en dieper in het geheugen gegraveerd.