Participatiemaatschappij

Maxima was Beatrix, terwijl prins Claus veranderd was in Willem Alexander. Een koning in jacquet? Een jacquet kan iedereen aan, van een koning hebben we er maar één, in ons land. Laat dan juist bij een troonrede zien dat je koning bent. Hij zat toch ook op een troon en niet in een fauteuil of stoel van een sociëteit. Verkeerd begrepen gewoon willen zijn. Wat mij betreft was hij gekomen met alle toeters en bellen van ordes en medailles op. In een gouden koets rij je niet met een jacquet aan. En dan de troonrede zelf. Iedereen loofde zijn persoonlijk begin. Maar is daar een troonrede voor? Die bovendien niet door de koning zelf is geschreven! Dus qua tekst is niet persoonlijk. Bovendien had hij zijn moeder al bij de inhuldiging uitvoerig bedankt – toen terecht – en was voor het meeleven na de dood van zijn broer het hele volk al schriftelijk bedankt. O.a. Jan Mulder roemde zijn manier van voorlezen. Onbegrijpelijk. Zijn moeder had dan wel een bekakte stem, maar las langzaam en duidelijk, zodat ook ouderen het goed konden volgen. Zo’n tekst is al droge kost en vraagt daarom om wat minder droog voorlezen in een door iedereen te volgen tempo. De koning las te snel , te droog en soms ook met verkeerde accenten. Enfin, uit zijn mond hoorden wij dat we overgaan van een klassieke verzorgingsstaat naar een participatiemaatschappij. Let wel op het woord ‘klassieke’. Zo kunnen sociaal-democraten altijd nog zeggen dat er altijd zo iets blijft bestaan als een verzorgingsstaat. Is participatie niet een ander woord voor zelfredzaamheid?  De zin uit de troonrede zegt niet wat er eigenlijk gezegd wordt in mijn ogen. Ook in de klassieke verzorgingsstaat was en is het van belang dat je participeert, meedoet, zelf zo veel mogelijk – samen met anderen – je leven inricht en vorm geeft. Dat vroegen en vragen we ook van nieuwkomers: niet alleen integreren, ook participeren. Omgekeerd zal ook in de zgn. participatiemaatschappij er een staat zijn die zorgt. Die staat/overheid zijn we nl. ook zelf en de staat is de organisatie van dat wat gezamenlijk geregeld moet worden. De vraag is alleen: wat is collectief en wat kunnen we als afzonderlijke leden van die staat zelf doen. En voor welke leden van die staat het meest? Voor de allerarmsten, voor de rijken, voor de middengroepen, voor allemaal een beetje? Als er heel veel geld is dan is het gemakkelijk om voor iedereen te zorgen. Je kunt natuurlijk een verzorgingsstaat ook met veel geld afbouwen door het geld in handen te leggen van de burgers om zelf uit te maken wat er mee te doen, maar in die situatie zitten we niet. Er is geld te kort en er moet iets gedaan worden. Nu ben ik bang – zo als het in deze wereld helaas vaak  gaat – dat de participatie, lees zelfredzaamheid, het meest gevraagd wordt van de mensen die het het minst kunnen volbrengen en dat voor de hebberds het juist wel een verzorgingsstaat blijft. In een onthullende documentaire van VPRO’s Tegenlicht werd geconcludeerd dat de Europese muntunie (de euro) voor de grote multinationals gunstig is, maar voor de burgers steeds slechter zal uitpakken. Die burgers, wij dus, krijgen te horen: we gaan naar een participatiemaatschappij. Verhullend taalgebruik voor: zoek het zelf maar uit. Maar die overheid zijn wij toch. Dat wil zeggen wij mandateren een groep uit ons midden die zorgen voor bestuur van het schip van staat, zo als dat zo fraai altijd weer opduikt. (ook gisteren uit de mond van Rutte weer). Hoe zit het echter met de participatie van die politici zelf? Zitten zij niet te veel vast  aan enerzijds regeerakkoord en anderzijds partijdiscipline? En zegt dat niet genoeg over de aard van participeren? Dat je nooit in je eentje je redden kunt? Je anderen nodig hebt? En dat al die anderen bij elkaar uiteindelijk samenleving heet en in bestuurlijke zin overheid? Verzorging en participatie moet je niet tegenstellen. Ze horen bij elkaar als uitdrukking van het feit dat we en enkele burgers zijn en een samenleving vormen, niet zonder elkaar kunnen.