Miskotte en de geranium

Het moet voor velen het ergste zijn wat er is: achter de geraniums zitten. “Ik ga beslist niet achter de geraniums zitten”, hoor je  pas gepensioneerden beslist zeggen. Al gauw hoor je ze verzuchtend zeggen dat ze het drukker hebben dan ooit. Een plek achter de geraniums is misschien zo gek nog niet, hoor je ze heimelijk denken. Ik ben zelf officieel gepensioneerd, maar inderdaad drukker dan ooit. Ik heb geen geraniums, die overigens prachtig kunnen kleuren; ik heb überhaupt geen planten in huis, omdat ze naar ervaring onder mijn totaal gebrek aan groene vingers altijd verpauperen en een zielige dood sterven. Ik zit wel graag achter de boeken. En onlangs schafte ik de Dagboeken aan van de vermaarde theoloog en prediker K.H.Miskotte. Tijdens mijn kerk-loze periode waren die verschenen in het kader van de uitgave van zijn Verzameld Werk en die tijd kocht ik geen theologie, ook niet van betekenis, ik was immers van de kerk ( en God) af, dacht ik.

Enfin, vanochtend begon ik , tijdens het middels pijnstillers ingezette herstel van een aanval van het Syndroom van Tietze (plotselinge ontsteking van kraakbeen van de ribben), te lezen in het 1e deel van zijn dagboeken, die lopen van 1917 tot 1930. In 1917 is Miskotte 23 en nog student in Utrecht. Maar wat een geestelijke rijpheid spreekt er van het begin al uit, wat een rijk theologisch gehalte, toen al de kern van zijn later grootse denken. Naast de eerste pagina staan twee foto’s van hem afgedrukt. Eén gezeten in een rijk gebeeldhouwde stoel, in donker pak, wit overhemd met manchetknopen en een fraai geknoopte stropdas, eveneens donker met witte stippen. Het haar keurig gepapt met scheiding. Miskotte is dan 21 jaar en kijkt ons intelligent aan, een knappe jongeman. De andere foto toont ons hem acht jaar later. Hij staat in lichter park geleund tegen een berkenboompje, pijp in de mond en het haar hoog naar achteren gekamd. De blik is vorsend. Op dat moment is hij nog predikant in het Noord-Bevelandse Kortgene, een jaar later zou hij verhuizen naar Meppel.

De tweede alinea van zijn dagboek – februari 1917 – gaat over een geranium. Ik citeer: “Tot het boven-menselijke, mystische kan bij geval een geranium behoren, die in de kelder overwinterde, nu buiten komt en op de rand van het perk-ovaal oneindig vervreemd òpziet”.  Mij treft dit zeer en raakt me als een onmiddellijk herkenbare waarheid. Ik heb dat wel niet met een geranium, maar wel met bijvoorbeeld een roos die midden in de winter in mijn tuin begint te bloeien of de vogels die mijn tuin aandoen. Opeens kunnen die mij verschijnen als bezielde wezens , als wonder in een openbaring en ik raak ontroerd; het verheft mijn ziel. Het mooie in het citaat is vooral ook dat de geranium zelf ‘persoon’ wordt; ze ziet vervreemd op’. De wereld van flora en fauna zijn in die openbaringsflits geen objecten, dingen buiten ons, maar worden partners van ons. Ik vind dit denken ook terug bijvoorbeeld in het werk van Nescio. het lijkt me het juiste vertrekpunt voor het oprecht bezien van zo iets actueels als de klimaatproblematiek. Vanuit de mystische verwondering wordt het persoonlijke politiek en de politiek persoonlijk. Mijn dagadvies: meer achter de geraniums zitten. En kijken, goed kijken om het plotseling te zien.