Een cantate voor 2e Kerstdag 1725. Dat is tevens Stefanusdag. Is Abel de eerste martelaar van het O.T., Stefanus is dat van het N.T. De lezingen van die dag zijn dan ook Handelingen 6: 8- 7: 22 en 7: 51 -59 en de evangelielezing is Mattheus 23: 35-39: Jeruzalem die zijn profeten doodt. De tekst is van Georg Christian Lehm uit Darmstadt. Van hem gebruikt Bach zeker tien cantateteksten. We zijn hem al eerder tegengekomen. Het is een 8 delig cantate, met vier aria’s en drie recitatieven en afsluitend vierstemmig koraal. Het is een dialoogcantate: tussen Jezus, vertolkt uiteraard de bas en de anima (ziel), vertolkt zoals gebruikelijk door de sopraan. Bach had dan wel de beschikking over ongeveer 50 leerlingen op z’n Thomasschool, maar slechts een stuk of twintig waren bruikbaar als zangers. Die jongens hadden het razend druk: elke zondag moest in vier kerken gezongen worden. De beste gebruikte Bach in de Thomas en de Nicolai, de twee hoofdkerken, waar cantates werden uitgevoerd; in de andere kerken ging het om motetten en koralen. In de kerstperiode was het helemaal aanpoten. En de jongens hadden ook recht op wat tijd om naar het ouderlijk huis te gaan. Vandaar dat hij in die periode met solisten werkte en een klein koor voor de koralen.
Net als in de vorige cantate gaat het in deze over de vereniging met Chrisitus in de dood. Überhaupt speelt de dood een belangrijke rol in Bachs werk. Voor ons schrikt dat af: altijd weer die hemel- en dus doodgerichtheid. Wat moeten wij er mee?! Het gaat toch om het leven nu, om het hiernumaals ipv het hiernamaals. Ook voor veel christenen speelt een hemel , een leven na de dood nauwelijks of geen rol in hun geloofsleven. En het moet gezegd: in het Grote Verhaal, vervat in de verhalen van de Bijbel, gaat het om dat deze wereld anders mag, moet en zal worden. In Bachs tijd ( en daarvoor en nog lang tot in de vorige eeuw erna) was de dood alom present. Tegen ziekte en ander fysiek ongemak was nog weinig te doen. De gemiddelde levensverwachting lag onder de 40. Bach zelf heeft nog ‘geluk’ gehad met z’n 65 jaar. Bij hem thuis werd er ook heel wat gestorven. Zelf werd hij al jong wees. Reken maar dat de dood en het sterven – zonder palliatieve sedatie, laat staan euthanasie – als een gruwel ervaren werd. Hoe kom je daar mee weg? Wat doe je er pastoraal mee? Is het dan niet begrijpelijk dat dan een gooi gedaan werd naar de troost van een beter leven na dit leven? En geeft de Bijbel, m.n. bij Paulus ook geen aanleiding om het Hogerop te zoeken? En laten we elkaar geen mietje noemen: ondanks alle verbeteringen blijft toch ook voor ons de dood een hinderlijke zo niet smartelijke ‘inbreuk’ en ‘afbraak’. Is de soms maniakale en mythische nadruk bij ons op gezond leven feitelijk niet een vlucht naar voren, een uiteindelijk vruchteloze poging de dood te ontwijken en te willen ontlopen? Is juist daarom naast die gezondheidsmanie ook niet een enorm uitgedijde rouwcultuur ontstaan? En verlangen we allemaal niet om rustig te kunnen sterven, waarbij een uitzicht ‘van A naar Beter’ te gaan troostend helpen kan?
Stefanus betekent in het Grieks kroon. De openingsaria is derhalve een citaat uit de Jakobusbrief. In hoofdstuk 1: 17 staat: “Zalig de man die volhardt in verzoeking, omdat hij, beproefd gebleken, ontvangen zal de zegekrans (kroon) van het leven welke God beloofd heeft aan wie hem beminnen”. (Naardense Bijbel) Het is bas die het woord neemt en als Christus Jakobus’ woord tot het zijne maakt. Het is Jezus zelf die de beproeving in de woestijn (beeld van het bestaan)heeft doorstaan. Het is Petrus die driemaal deze Christus verloochent! De aria’s en het koraal kennen allen driedelige maatsoorten! Bach duidt overigens deze aria als arioso aan, vanwege het feit dat het om een bijbelcitaat gaat. Er is geen hoogedel die in een da capo terugkeert en er is slechts een kort motief van zes noten, die in allerlei gedaanten blijft klinken. Ook hier speelt het getal drie een rol: dat motief geven de drie melodiestemmen aan elkaar door. Die drie zijn naast de bas, de strijkers, versterkt door twee hobo’s en althobo en het continuo. Lange liggende noten klinken bij de bas driemaal op Selig, Anfechtung erdulden (dalend), heel lang op bewähren (stijgend) en op Krone empfangen (dalend). Daar tussen golft het en op de laatste maal Krone vormt zich muzikaal ook een kroon.
2. RECITATIEF (S)
Ach! dieser süße Trost
erquickt auch nur mein Herz,
das sonst in Ach und Schmerz
sein ewig Leiden findet,
und sich als wie ein Wurm in seinem Blute windet.
Ich muß als wie ein Schaf
bei tausend rauhen Wölfen leben;
ich bin ein recht verlaßnes Lamm,
und muß mich ihrer Wut
und Grausamkeit ergeben.
Was Abeln dort betraf,
erpresset mir auch diese Tränenflut.
Ach! Jesu, wüßt ich hier
nicht Trost von dir,
so müßte Mut und Herze brechen
und voller Trauren sprechen:
In dit seccorecitatief (alleen met continuo dus) verzucht de ziel dat bovengenoemde belofte de enige troost is in het leven, waarin we als aan de wilde beesten (als lammetjes voor wolven) zijn overgeleverd. Verwezen wordt naar Abel, aan wiens marteldood Jezus zelf verwijst in Mattheus 23: 35 uit de evangelielezing van deze dag. Muzikaal verwoordt Bach haar smartelijk relaas in opmerkelijke harmonische wendingen en schrille akkoorden.
3. ARIA (S)
Ich wünschte mir den Tod, den Tod,
wenn du, mein Jesu, mich nicht liebtest.
Ja wenn du mich annoch betrübtest,
so hätt ich mehr als Höllennot.
Dat leidt in de aria tot de conclusie dat zonder Jezus’ liefde je beter maar dood kunt zijn en dat met zijn bekommernis je meer krijgt dan hellenood. Een nog al dramatisch, bijkans pathetische tekst, waarin de sopraan door een vierstemmige strijkersgroep wordt begeleid, met buiten de toonsoort vallende noten, ingewikkelde harmonieën en met de bas van het continuo die traag noten repeteert die naar de dood verwijzen. Toch ook hier een dansmaat, een langzame sarabande, zoals Bach die ook gebruikt voor de slotkoren van zijn M.P. en Johannes P.
4. RECITATIEF (B, S)
(B) Ich reiche dir die Hand
und auch damit das Herze.
(S) Ach! süßes Liebespfand,
du kannst die Feinde stürzen
und ihren Grimm verkürzen.
Een recitatief voor beide partijen. Jezus reikt de hand, maar het lijkt alsof de ziel niet luistert. Zij antwoordt met hoop ipv dat ze de hand pakt. Toch is dit korte recitatie het keerpunt in de cantate.
5. ARIA (B)
Ja, ja, ich kann die Feinde schlagen,
die dich nur stets bei mir verklagen,
drum fasse dich, bedrängter Geist.
Bedrängter Geist, hör auf zu weinen,
die Sonne wird noch helle scheinen,
die dir itzt Kummerwolken weist.
Toch gaat Jezus op haar in: natuurlijk kan ik de vijand verslaan, wat dacht je! Vol bravoure laat hij het horen. Een held als een triomferend krijgsman staat op. Het doet denken aan nr. 30 uit de Johannes: Der Held aus Juda siegt mit Macht. Er zouden trompetten moeten klinken, maar Bach geeft die rol aan de strijkers, die op gezweept zich laten horen en zo de fanfare ‘blazen’. In de aria vóór het recitatief gebruikte Bach ook strijkers! In het middendeel van deze da capoaria overigens zwijgen de strijkers of spelen klaaglijk op weinen.
6. RECITATIEF (B, S)
(B) In meiner Schoß liegt Ruh und Leben,
dies will ich dir einst ewig geben.
(S) Ach! Jesu, wär ich schon bei dir,
ach striche mir der Wind
schon über Gruft und Grab,
so könnt ich alle Not besiegen.
Wohl denen, die im Sarge liegen
und auf den Schall der Engel hoffen!
Ach! Jesu, mache mir doch nur,
wie Stephano, den Himmel offen!
Mein Herz ist schon bereit,
zu dir hinaufzusteigen.
Komm, komm, vergnügte Zeit!
du magst mir Gruft und Grab,
und meinen Jesum zeigen.
Weer een recitatief voor beiden. Jezus biedt na het verslaan van de vijand eeuwige rust aan. Dat wekt het verlangen bij de ziel naar het graf. Uiteindelijk is ze met Jezus nog liever dood. Het leven kan zo ellendig zijn, dat je liever dood bent, maar met het blij vooruitzicht wordt die wens en nog gretiger verdiept. Sterker kan een doodsverlangen niet uitgedrukt worden. De ziel wacht op het signaal van de engel en dat klinkt ook hier als een trompetsignaal. Bach blijft een tekstverklanker, dus waar woorden als Grab, Noth en Sarge staan, hoor je schrijnende akkoorden.
7. ARIA (S)
Ich ende
behende
mein irdisches Leben,
mit Freuden
zu scheiden
verlang ich itzt eben.
Mein Heiland,
ich sterbe mit höchster Begier,
hier hast du die Seele,
was schenkest du mir?
In een 3/8 maat van de passepied zingt de ziel dansend haar verlangen uit. Verlangen naar het levenseinde. Met de soloviool en het continuo vormt ze een trio. Weer het getal drie, niet verwijzend naar de drie beproevingen of drie verloocheningen, maar positief naar de opstanding (derde dag). De bas van het continuo speelt staccato, de viool krachtig, waarbij noten worden overgebonden en de melodie geen steunpunt krijgt op de eerste tel en een syncopisch karakter krijgt, volgens Dürr verklankt Bach daarmee het ongeduldig storten in Jezus’ armen. Het is geen da capo-aria. Ondanks haar vreugde over het blij vooruitzicht eindigt de ziel met een vraag: wat voor cadeau heb je voor me, Jezus, bij mijn dood? Of vraagt ze: wat schenk je me, zo lang ik nog leef?
8. KORAAL
Richte dich, Liebste,
nach meinem Gefallen und gläube,
daß ich dein Seelenfreund
immer und ewig verbleibe,
der dich ergötzt
und in den Himmel versetzt
aus dem gemarterten Leibe.
Het antwoord komt met het slotkoraal. Geef je over aan mijn liefde voor je: ik blijf je hartsvriend altijd en eeuwig. Ik zal jou vermaken, amuseren en jou uit het martelend bestaan zal overzetten in de hemel. Bach wijkt hier af van Lehm, die had als slotkoraal een couplet van een lied van Johann Heermann. Bach gebruikt het zesde vers van een lied van Ahasverus Fritsch (1629-1701). Dat lied - Hast du denn, Jesu, dein Angesicht gänzlich verborgen – uit 1668 is zelf al een dialooglied, als gesprek tussen Jezus en de anima/ziel. De melodie kennen we van het veel gezongen Lof zij de Heer de almachtige Koning der ere. Eigenlijk zingt hier ook Christus, maar nu vierstemmig: de gemeente heeft zich zijn woord ‘eigen’ gemaakt en kan zo de individuele ziel bemoedigen.