We richten onze blik naar Amsterdam, waar op 31 januari en 1 februari van bovengenoemd jaar het zgn. aansprekersoproer voor grote beroeringen zorgde. In de ochtend stroomt volk de Dam op voor een parodie van een nieuwe wijze van begraven. Een nieuwe regeling en belasting op begraven zou die dag in werking treden. Maar het protest daartegen zorgt voor een uitstel van zes weken. De burgemeesters hadden besloten om in plaats van 300 vrij opererende aansprekers en dragers te vervangen door 72 officiële onder oppertoezicht van vier commissarissen. De vroedschap had met het voorstel ingestemd. Voor de stad betekende het een aardige inkomensbron en de burgemeesters hadden baantjes te verdelen onder bevriende relaties of hun eigen personeel. De tot dan als zzp’ers opererende aansprekers bewegen de armen tot een oproer met het gerucht dat zij voortaan als oud vuil behandeld en derhalve begraven zouden worden. Aldus trok men naar de Dam en vandaar naar het Aalmoezeniershuis aan de Prinsengracht waar de nieuwe aansprekers geïnstalleerd zouden worden. Er wordt met stenen gegooid, schutters die het huis bewaken slaan op de vlucht. ‘s Middags trekt het armenvolk op naar de woning van burgemeester Boreel aan de Herengracht, de bedenker van de nieuwe regeling. De schutters van kapitein Martinus Spaaroog- de M.E van die tijd – steekt een opstandeling neer, waarop het uit de hand loopt. De deur van de ambstwoning wordt gerammeid en in het huis wordt de hele boel kort en klein geslagen. Buren helpen de zwaarlijvige Boreel, ook nog ziek van de jicht, over de schutting. De adrenaline loeit nog immer, het huis van een lid van de vroedschap aan de overkant van de gracht is vervolgens doelwit. Musketiers worden ingezet, op het Koningsplein wordt geschoten. Het huis van de kapitein der schutters krijgt ook een plunderbeurt, waarbij naderhand blijkt dat hij negentig schilderijen (o.a. van Jan Steen, Wouwerman, Van Ostade en Ruisdael) kwijt is. De opstand gaat nog even door. Na twee dagen is de rust weergekeerd. Er worden 48 aanhoudingen verricht, waarvan 22 zijn veroordeeld. Een aantal wordt naar Suriname verbannen. Twaalf ‘roervinken’ worden opgehangen voor het stadhuis. Het jaar 1696 is het jaar , waarin twee Nassau’s het leven laten. Op 25 maart Hendrik Casimir II van Nassau-Dietz, de eerste erfstadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe. Hij was ook officier in het leger van de Republiek, maar kon niet overweg met de opperbevelhebber Willem III en liep zelfs over naar de Fransen, maar als de Negenjarige Oorlog uitbreekt keert hij terug. In 1693 nam hij weer ontslag, omdat hij zich gepasseerd voelde bij de benoeming van de vacante veldmaarschalkspost. Hij wordt opgevolgd als stadhouder door zijn zoon Johan Willem Friso. Op 24 mei overlijdt Albertine Agnes van Nassau, de vijfde dochter van stadhouder Frederik Hendrik en Amalia van Solms. Zij trouwt met Willem Frederik van Nassau-Dietz, het geslacht van de Friese stadhouders. Dus op deze wijze is Willem Alexander toch ook een afstammeling van Willem van Oranje. Albertina Agnes koopt een landgoed in de omgeving van Heerenveen, wat nu bekend staat als Oranjewoud. Drie wat onbekende componisten worden in 1696 geboren: Johann Melchior Molter, op 10 februari in de buurt van Eisenach. Op 29 februari wordt Esprit- Joseph Blanchard geboren en op 12 augustus in Londen Maurice Green.