Mijn opa

Al jaren hangt in mijn huis een ingelijst getuigschrift van de belijdenis van het geloof van mijn opa, naar wie ik ben vernoemd. Gisteren keek ik er weer eens op en zag toen dat het vandaag precies 110 jaar geleden is dat hij belijdenis deed en morgen evenzoveel jaren terug bevestigd werd. Dat ging toen kennelijk zo: eerst belijdenis afleggen, waarschijnlijk voor de kerkenraad en daarna in een openbare kerkdienst daarin bevestigd worden. In 1906 was mijn opa 24 jaar. En nog lang niet getrouwd. Hij trouwde pas op 37e, na eerst jaren zijn ziekelijke ouders verzorgd te hebben. Mijn opoe was 29 en samen kregen ze dertien kinderen, waarvan er drie vroegtijdig overleden. Mijn vader was de tweede en werd geboren in 1921. Elk jaar was mijn opoe zwanger. Mijn opoe had bepaald geen makkelijk karakter, eufemistisch uitgedrukt, maar het gedurende lange jaren rondlopen met een bolle buik zal niet bijgedragen hebben aan een goed humeur. Mijn opa was het tegendeel van haar: rustig, wijs, lief en met grote aandacht voor vee en mensen. In mijn zeer jonge jaren mocht ik graag op zijn schoot zitten, na afloop van de kerkdienst in de Oude Kerk van Huizen, als al zijn kinderen en aanhang en kleinkinderen, op bezoek kwamen en de grote kamer van de boerderij dicht bevolkten. Vanaf mijn grootvaderlijke ‘troon’ luisterde ik ademloos naar de in het Huizer dialect gevoerde gesprekken die grensden aan roddel en soms die grens overstaken, waarop grootvader vermanend, maar rustig intervenieerde. Opoe schonk koffie en serveerde koek. Op een gegeven moment was ik te oud voor de schoot en moest ik naar de zondagsschool en duurde mijn verblijf in de volle woonkamer mij veel te kort naar mijn zin. Opa overleed in 1960 na een kort ziekbed. Wel had hij al een lange tijd keelkanker, maar wilde van behandelen niets weten en kroop op gegeven moment in de bedstee om eerst niet meer te (kunnen) eten en tenslotte niet te drinken en vredig in te slapen. Ik kwam wel aan zijn ziekbed, maar aan zijn sterfbed wilde ik niet komen. Ik wilde mijn lieve opa levend me herinneren. Behalve het getuigschrift van zijn belijdenis, bezit ik ook nog zijn koperen tabaksdoos, zijn boerendracht en twee voorwerpen van zijn winteractiviteit. Want behalve boer, hield hij zich in de winter bezig met het tanen van de visnetten en het vervaardigen van loden kogels ter verzwaring van die netten. Twee van de koperen mallen voor die loden kogels sieren mijn woning. En de straat waar opa’s boerderij stond – helaas tientallen jaren geleden ‘vernielend’ verbouwd – heet nog altijd de Taandersstraat.