Gisteren had ik een gesprek door de telefoon met Gerard Laernoes, die ik ken vanuit mijn periode op Wieringen (1982-’85), die daar hoofdonderwijzer was op een kleine, maar zeer goede school in Oosterland en die al jaren nauw betrokken is bij het Middeleeuwse kerkje van dat dorp. In de bovengenoemde periode was ik als theoloog/vormingswerker verbonden aan de activiteiten in dat kerkje, onder auspiciën van de Stichting Oecumenisch Centrum Michaelskerk. Gerard zat in het bestuur. Nu zit hij in het bestuur van een stichting die deze Michaelskerk gaat overnemen van de de Protestantse Kerk te Wieringen, die dit gebouw nog in haar bezit heeft. Hij schrijft mooie stukken over de kerk. In één van zijn stukken gaat het over het bijzondere orgel, begin vorige eeuw overgenomen van de kerk in Velsen. Maar dit Teschemacherorgel werd gebouwd in Elberfeld, een dorp in het Wuppertal. In ons gesprek ging het o.a. over dat dorp en met name over de beroemde en belangrijke predikant/theoloog H.F.Kohlbrugge die daar heeft gestaan. En toen kwam ook zijn achterkleindochter Hebe Kohlbrugge ter sprake.
Vanmorgen ontving ik het bericht dat in de vroege ochtend van gisteren Hebe in haar slaap was overleden. Deze zomer had ik een dergelijke ervaring. Ik was met Tessel Blok o.a. in Lübeck. In die stad van de familie Mann en Willy Brandt kwamen we te spreken over Walter Slosse, oud-collega van ons bij de VPRO. Een paar dagen later kwamen we er achter dat Walter juist toen in diezelfde stad overleden was aan een hartstilstand.
Hebe kende ik niet tot in het voorjaar van 1976 in ons huis – ik was nog getrouwd – de telefoon ging. Ik studeerde theologie, mijn vrouw was radiologisch laborante. Vrolijk en direct ‘to the point’ vroeg Hebe of wij bereid waren voor twee jaar naar Roemenië te gaan. Dat zou dan moeten plaatsvinden in september. Ze had mijn naam doorgekregen van prof. Hannes de Graaf, die ethiek doceerde en één van de grondleggers van de PSP. Ik was hem blijkbaar opgevallen. Voor de buitenwereld was ik een stabiele, vrolijke, hardstuderende, actieve en theologisch goed geschoolde jongeman. Binnen in me stormde het van onzekerheid en vocht ik tegen gevoelens van homoseksualiteit. Mijn vrouw las in die tijd boeken van Richard Wurmbrand, een Roemeens-Duitse predikant die zich verzette tegen het communistisch regime en dat met de gevangenis moest bekopen. Zij wilde daarom graag op Hebe’s verzoek in gaan en ik wilde weg uit een situatie waarin de begeerte naar jongens me verteerde en elke jongen op mijn pad die begeerte aanwakkerde en tegelijk schuld en schaamte bezorgde. Met een vlucht naar elders dacht ik van me zelf weg te kunnen vluchten. Dus was de beslissing snel genomen en in september stonden we op het station in Utrecht voor een lange treinreis naar Cluj. In de zomer had ik overigens al een reis gemaakt naar het land onder de hemeltergende dictatuur van Ceaucescu. Samen met Gerrit de Kruijff – helaas een aantal jaren geleden te jong overleden – en Aty van Noort, die haar zwangerschap in ons land had laten controleren en die met haar toenmalige man Jan Schippers bijna twee jaar onze voorgangers waren. Gerrit en ik hadden bij binnenkomst van Roemenië grote dubbel genaaide onderbroeken aan, volgestopt met Roemeense lei. Bij de Crediet en Effectenbank kreeg je toen veel meer lei voor de Westeuropese valuta dan in het land zelf. Maar invoeren van lei was illegaal en zwaar strafbaar. Het was Hebe die ons dat verzocht had en Hebe iets weigeren was schier onmogelijk, dat leerde ik toen al.
Enfin, midden in de nacht kwamen we in donker Cluj aan, waar we werden opgewacht door Cseh Zsolt, plaatselijk predikant, die ooit in ons land studeerde en dus in onze taal ons kon begroeten en verder wegwijs maken. Het was het begin van een tweejarig verblijf in een pijpenla van het Hongaars Theologisch Instituut te Cluj. Dat instituut verzorgde de predikantenopleiding van de Hongaars Hervormde Kerk, de Hongaars Lutherse Kerk en de Hongaars Unitarische Kerk. De laatste twee zijn piepkleine kerkgenootschappen en leverden een enkele hoogleraar. Twee jaar verbleven dus voornamelijk in de wereld van de Hongaarse minderheid. Het eerste jaar had je hard nodig om de voor ons ineens moeilijke taal te leren en in het tweede jaar konden we op pad om ook kerkdiensten te leiden. Zoals de hele samenleving was ook het instituut vergeven van spionnen van de gehate en beruchte Securitate. Voorzichtigheid met wie je omging was geboden. Gelukkig waren er ook met een rechte rug en met wie je oprechte vriendschap wist te sluiten; er waren theologen en predikanten die op hun manier dissideerden. De beste herinneringen bewaar ik aan ontmoetingen bij een aantal van hen thuis, met eenvoudige maar overheerlijke maaltijden, goede schnaps en wijn en hartverwarmende gesprekken. Hebe stuurde briefjes met gecodeerde boodschappen. We maakten de aardbeving van maart 1977 mee; we maakten uitstapjes zonder toestemming van de rector, tegen zijn verbod in – ook hij was een gevangene van de Securitate – in een zogenaamd door mijn schoonvader, maar door Hebe geregelde Dacia, type Renault 12, maar van veel slechtere kwaliteit. Het waren twee enerverende jaren, met echte zomers en winters. De jaren waren intens, maar als vlucht van mijn tegennatuurlijke verlangens hielpen ze uiteraard niet. Na terugkomst werd die problematiek alleen maar heftiger en leidde uiteindelijk tot scheiding en ook tot een verminderd contact met Transsylvanië en andere delen waar de Hongaarse minderheid zich bevindt. Pas de laatste jaren bezoek ik het land weer met regelmaat en werd ook het contact met Hebe weer intenser. De viering van haar honderdste verjaardag in Zeist was daarin een hoogtepunt. Vooral Hebe’s eigen levensverhaal – uit het hoofd en wel zeker anderhalf uur lang – maakte diepe indruk. Wat een vrouw! Een vrouw in verzet, tegen totalitarisme, tegen onrecht, tegen obligate prietpraat, tegen taalverwoesting, tegen terreur in welke vorm, tegen hypocrisie. Een vrouw die opkwam voor gewone menselijke omgang, voor mensen in verdrukking, voor kerken in de knel, voor een Evangelisch gevoed sociale maatschappij. Ik doe haar met deze woorden nog te kort. Tot het laatst is ze helder gebleven schreef ze met de pen in het Duits commentaren op Bijbelboeken, zoals Mattheus, Genesis en Exodus, die ze liet vermenigvuldigen en toestuurde naar bevriende voormalig Oost-Duiuse predikanten en vrienden in ons land. Juist in deze tijd lag er elk jaar een prachtige kerstbrief in de bus. Die blijft dus nu uit. Ook al was ze al 102 hoopte je altijd dat ze nog langer zou leven en voelt haar verscheiden toch als een gemis. Een ‘moeder Israëls’ is heengegaan. Fysiek was ze zo klein als een schoolkind, maar haar leven en haar werk was monumentaal, ofschoon ze zelf als geen ander haar betekenis kon wegrelativeren. Haar gedachtenis zij tot zegen. Meestal een wens met een hoog cliché-gehalte. In haar geval met de kracht van een sterke storm.