De kunst van het sterven 2

In het schrijven over de kunst van het sterven (ars morendi) houd ik vooral ook me zelf een spiegel voor. Afkomstig uit een milieu , waar de angst voor de hel er in gekrast is, in kerkdienst, op zondagschool en catechese, is de dood een gruwelijk monster geworden, waar tegen het moeilijk vechten is. Elke dag is een dag van training om los te laten, over te geven en het leven als gave te genieten en de Eeuwige te leren zien niet als grommende Cerberus, maar eerder als vriendelijke veerbaas. Ik weet niet of er leven na de dood is, ik heb geen verstand van hiernamaals. De Bijbel spreekt er nauwelijks over. Daarin gaat het om een leven van recht en vrede hier en nu, een strijd tegen de gruwel van de dood die verderf zaait. Wat er daarna gebeurt, mogen we aan de Eeuwige overlaten in de verwachting van een nieuwe hemel en nieuwe aarde. Dus hoeven we ons over onze dood niet druk te maken, we zijn bij leven en in sterven in goede handen. God loven is ook het leven loven en liefhebben. Zonder kramp, zonder krampachtig vasthouden er aan alsof het moeizaam verworven buit is. Je zou kunnen zeggen dat de Bijbel in haar verhalen de dood en het sterven ontmythologiseert, seculariseert. Dood, waar is je prikkel? Ik heb sterk de indruk dat met de ontkerkelijking de mens godsdienstiger is geworden: naast de god van de Mammon wordt de gezondheid als god vereerd, met de dood en het sterven als haar vijand. Die met alle middelen bestreden moet worden. Gecombineerd met geloof in de invloed van de sterren, het inschakelen van de meest bizarre alternatieve geneeswijzen en vertrouwen in goeroes van diverse pluimage is een nieuwe religieuze wereld ontstaan, niet bevrijdend, maar die ons gevangen houdt. Bijbelverhalen kunnen helpen om ons uit dit soort gevangenschap te bevrijden, ons terug te geven aan ons zelf en te leren leven met de dag, die steeds genoeg heeft aan z’n eigen kwaad. Voor mij zelf is dat o.a.  m’n overgewicht. Ik heb de pech aanleg er voor te hebben. De kunst is er zonder kramp, zonder fanatisme de strijd er tegen aan te binden. Noch de verafgoding van het lichaam , noch die van het leven zelf en het daarmee taboe verklaren van de dood biedt soelaas, lees desnoods: zielenrust.

Tot slot een voorval die me m’n hele leven is bijgebleven en bepalend is geweest tot nu toe . Ik zal een jaar of zestien zijn geweest. In de zomervakantie reed ik mee met  een van de chauffeurs van de bouwmaterialenhandel, waarvan mijn vader de chef was. Op een mooie zomerse dag ,in de vroege ochtend, stond ik te wachten tot de wagen helemaal geladen was en we vertrekken konden. In de verte zag ik een taxi aan komen rijden. Op een honderd meter van me vandaan stopte hij. Er stapte een oud mannetje uit, met hoed en wandelstok. Hij rekende af met de chauffeur. Toen deze de wagen gekeerd had en weggereden, zag ik hem doelgericht op de haven af lopen en het water van de haven in springen. Ik sloeg alarm en rende  naar de plek van de sprong. We zagen het mannetje zeer doelbewust z’n hoofd onder water houden. Eén van ons kon de stok pakken en daarmee slaagden we er in het oude baasje naar de kant trekken en even later aan de kant te heisen. Hij werd het kantoor van een ander bedrijf aan de Huizer haven binnengebracht. Hij was bewusteloos, maar kwam al spoedig bij en begon ogenblikkelijk op ons te foeteren. Hij bleek 95 jaar oud en hartpatiënt. Men had hem gezegd dat hij vanwege de kwaal niet lang meer te leven zou hebben, hooguit twee jaar ( dat voorspellen hoort ook bij de religieus getinte gezondheidsindustrie). Hij kon ook geopereerd worden, met vijftig procent kans van slagen. De man verbleef in een tehuis, dat hem dwong tot die operatie. Wat hij zelf wilde telde niet. Dus besloot de oude baas na lang nadenken zelf z’n levenseinde naar voren te halen. Voor hem een bevrijding uit een gevangenschap, die wij hem nu ontnomen hadden.