BWV 42 – Am Abend aber desselbigen Sabbaths

Deze cantate componeert Bach voor 8 april 1725, de 1e zondag na Pasen, zondag Quasimodogeniti (als pas geborenen). Het begint met een lange sinfonia, wellicht een deel uit een eerder gecomponeerd instrumentaal werk. Het geheel van de strijkers staat tegenover twee hobo’s en een fagot, die ieder een eigen, maar verwant thema spelen. In het verloop lossen ze elkaar af, wisselen van elkaars thema en concerteren gemeenschappelijk. Verrassend is de inzet van het middendeel: hobo en fagot, later hobo 2 en fagot zetten in met een zangerig thema – Bach zelf schrijft :’cantabile’ – in, terwijl de strijkers figuratief begeleiden. Die episode duurt echter kort, lang voordat het hoofddeel als da capo wordt herhaald, hebben beide groepen hun beginthematiek al weer opgepakt. De evangelielezing van de zondag is het verhaal uit Johannes over de verschijning van de Opgestane aan de discipelen, inclusief nu Thomas. Ze zitten achter gesloten deuren, bang als ze zijn opgepakt te worden ivm de ‘verdwijning’ van hun veroordeelde leider.  En waarschijnlijk ook ontredderd, omdat ze zelf ook geen goed raad weten er mee, ook niet met de verhalen van zijn verschijning. Ik kan het me verbeelden, maar horen we in de sinfonia niet een heen en weer drentelen, een ijsberen, een onrust, maar dan wel ook met een kleur van zekere opwinding, omdat hij al een keer hen verschenen is.

 

1. SINFONIA2.RECITATIEF (T)

Am Abend aber desselbigen Sabbats, da die Jünger versammlet und die Türen verschlossen waren aus Furcht für den Jüden, kam Jesus und trat mitten ein.

Het recitatief voor tenor begint met het begin van de evangelielezing van die zondag: aan de avond van dezelfde sabbath , wat ook de cantate z’n titel geeft.  De tenor wordt alleen door continuo begeleid, waarin we met zestienden van cello,violen en klavecimbel het angstig kloppende hart van de discipelen horen, terwijl fagot en orgel onheilspellend klinken in volhardende dissonant septimeakkoorden.

3. ARIA (A) 
Wo zwei und drei versammlet sind
In Jesu teurem Namen,
Da stellt sich Jesus mitten ein
Und spricht darzu das Amen.
Denn was aus Lieb und Not geschicht,
Das bricht des Höchsten Ordnung nicht.

In tegenstelling tot die onrust staat de de aria voor alt, waarin een woord van Jezus centraal staat uit Mattheus 18: 20: ” waar twee en drie in mijn naam verzameld zijn, ben ik in het midden”. De aria ademt een buitenaardse rust. Boven beheerste strijkersakkoorden en kloppende achtsten van de fagot spant zich een melodieboog van de twee hobo’s in een rustgevend adagio, onderbroken door een vlechtwerk van triolen. In het middendeel wordt de alt slechts begeleid door fagot en continuo, met maatwissel en ‘ un poco andante’ als aanwijzing. Hierna het hoofddeel als da capo. Het zou zomaar kunnen dat deze aria oorspronkelijk het middendeel vormde van het al eerder genoemde concert, waaraan de sinfonia ontleend werd. 

4. DUET (S,T)
Verzage nicht, o Häuflein klein,
Obschon die Feinde willens sein,
Dich gänzlich zu verstören,
Und suchen deinen Untergang,
Davon dir wird recht angst und bang:
Es wird nicht lange währen.

Het koraal dat volgt is het eerste couplet van het lied van Jacob Fabricius uit 1632 (midden in de zware beproevingen van de Dertigjarige Oorlog), waarin de bange gelovige bemoedigd wordt in een vertrouwen op God.  Bach brengt het als een duet – de oorspronkelijke melodie valt dus niet te herkennen – voor sopraan en tenor, begeleid door het continuo, waarin fagot en cello een eigen rol krijgen om de dreiging van onheil te verklanken boven de rustige harmonie van het orgel. De sopraan en tenor roepen op tot standvastigheid.  ” Als in een motet krijgt elk van hun zinsneden zijn eigen motief: op Häuflein maken ze zich homofoon klein, verstören gaat met stormachtige imitaties, bij suchen dolen ze acht maten lang in canon achter elkaar aan, op angst und bang schrikt de tenor tot driemaal toe met een adembenemende dalende septiemsprong” (Van de Hengel)

5. RECITATIEF (B)
Man kann hiervon ein schön Exempel sehen
An dem, was zu Jerusalem geschehen;
Denn da die Jünger sich versammlet hatten
Im finstern Schatten,
Aus Furcht für denen Jüden,
So trat mein Heiland mitten ein,
Zum Zeugnis, daß er seiner Kirche Schutz will sein.
Drum laßt die Feinde wüten!

6. ARIA (B) 
Jesus ist ein Schild der Seinen,
Wenn sie die Verfolgung trifft.
Ihnen muß die Sonne scheinen
Mit der güldnen Überschrift:
Jesus ist ein Schild der Seinen,
Wenn sie die Verfolgung trifft.

Het bas-recitatief gaat over een voorbeeld van het Godsvertrouwen, waarbij hij verwijst naar de discipelen uit de evangelielezing.  Begeleiding van continuo en een arioso-einde: “Drum lass die Feinde wüten”. De bas vervolgt het thema in een aria: Jezus als schild van de zijnen. Hij wordt begeleid door de 1e violen, in twee groepen verdeeld en door het continuo. De onrust van de wereld staat tegenover de vrede die Jezus geeft. Dit laatste is het thema van de dus ook rustig klinkende bas, terwijl de instrumenten met zestienden het tumultueuze verklanken. Het zou ook kunnen dat de violen in hun buiteling van de noten de uitgelatenheid van een vrij leven achter en in  Jezus verklanken. De bas klinkt in elk geval zelfverzekerd: ‘als een fanfare’ (VD.Hengel) Op het woord ‘Verfolgung’ gaat ook de bas over tot een uitgebreide zestiendefiguratie. Ze beginnen op ‘folgung’ en het voorafgaande ‘wenn sie die Ver-’ op achtsten kennen volgens Dürr een verklanking van het kruis, zoals ook in cantate 6 al het geval was.

7. Verleih uns Frieden gnädiglich,
Herr Gott, zu unsern Zeiten;
Es ist doch ja kein andrer nicht,
Der für uns könnte streiten,
Denn du, unsr Gott, alleine.
Gib unsern Fürsten und allr Obrigkeit
Fried und gut Regiment,
Daß wir unter ihnen
Ein geruhig und stilles Leben führen mögen
In aller Gottseligkeit und Ehrbarkeit.
Amen.

Het slotkoraal is Luthers Duitse vertaling van het antifoon en Ambrosiaanse hymne ‘ Da pacem Domine” uit 1531.