Honderdnegentig jaar geleden wordt hij tegen de Boheemse grens in het Oostenrijkse dorp Ansfelden geboren. Als de oudste zoon van de schoolmeester-koster van het bergdorpje. En ook Anton Bruckner zelf is voorbestemd om z’n leven in dat dorp in dat vak als opvolger van zijn vader te slijten. Het ongeluk van de vroege dood van zijn vader is wellicht juist ook zijn geluk. Anton is dan dertien jaar en krijgt onderdak in de kloosterschool van Sankt Florian, inde buurt van Linz. Hij wordt er Sängerknabe en krijgt les op de viool, het orgel en de piano. Zijn opleiding tot (hulp)onderwijzer ontvangt hij in Linz. Hij heeft diverse leercontracten als hulponderwijzer in boerendorpjes, waar hij meer stallen uitmest dan voor de klas staat. Na zijn eindexamen wordt hij onderwijzer in Sankt Florian en een jaar later ook kloosterorganist. Hij blijft studeren en diploma’s behalen en schopt het tot organist in Linz. Daar volgt hij schriftelijk theorielessen muziek bij de Wener Sechter. Het levert hem in zeven jaar tijds vijf getuigschriften op. In Linz ontmoet hij operadirigent Otto Kitzler, die hem in de vormleer onderricht en tot het Wagnerisme bekeert en hij hoort er voor het eerst opera’s en symfonieën. Ook schrijft hij er z’n eerste eigen werken: Mis in C voor soli, 2 hoorns en orgel en de zgn. Nulde Symfonie. Na lang aarzelen neemt hij de uitnodiging aan zijn overleden leraar Sechter in Wenen op te volgen. Hij ontvangt een staatstoelage om te componeren en hij wordt lector aan de universiteit, waar Gustav Mahler tot zijn leerlingen behoort. In Wenen is hij om zijn eigen werk aanvankelijk weinig geliefd. O.a. Brahms onderschat hem. Het is Hugo Wolf die hem voor het eerst de waardering geeft die hem toekomt, na het uitkomen van zijn Derde Symfonie. Het is dan 1880 en zestien jaar voor zijn dood. Op 11 oktober 1896 sterft hij en krijgt hij een plaats in de crypte van Sankt Florian.
Bijna twintig jaar later dan Bruckner wordt Edward Grieg geboren. Het is vandaag zijn sterfdag. 4 december 1907 sterft hij in het Noorse Bergen aan een in zijn jeugd al opgelopen longkwaal. Grieg is de Noorse componist bij uitstek, maar zijn achtergrond is Schots. Geschrokken van de gevolgen van de Schots-Engelse oorlog vlucht het gezin Grieg in 1746 naar Bergen. De naam was Greig, maar werd fonetisch gespeld tot Grieg. Edvard kreeg les van zijn moeder, die zelf piano had gestudeerd. Grieg voelde zich aanvankelijk voorbestemd voor het domineesambt. Tijdens hem vervelende lessen krabbelde hij noten, die werden ontcijferd door de violist Ole Bull, wat leidde tot een overplaatsing van de dan vijftienjarige naar het conservatorium van Leipzig. Hij heeft er les van Wenzel, een Schumann-adept en van Reinecke, maar heeft zich er nooit thuis gevoeld. Hij ervoer Leipzig als een corset, waarin hij dom werd gehouden. In 1862 keert hij terug naar Bergen. Een jaar later trekt hij naar Kopenhagen, waar Niels Gade hem in contact brengt met Richard Nordraak, die hem de Noorse volksmuziek leert eigen maken. Grieg wordt dirigent en huwt met zijn nicht Nina Hagerup, een befaamde zangeres. Voor haar componeert hij menig lied dat dankzij haar de weg door heel Europa vindt. In 1865 maakt hij kennis met Ibsen, hetgeen leidt tot zijn beroemde Peer Gynt-suites. In 1869 reist hij naar Rome, waar hij Liszt ontmoet. In 1885 vestigt hij zich voor goed in de buurt van Bergen op zijn landgoed Troldhagen. Hij componeert naar hartelust, maakt concertreizen en ontvangt eredoctoraten, oa in Cambridge en Oxford. Zijn composities ontstaan in een hut aan de rand van het bos, waar niemand mag en durft te komen, zelfs z’n vrouw niet. Van de Noorse regering krijgt hij een toelage, zodat hij niet op andere wijze in zijn levensonderhoud hoeft te voorzien.