Category Archives: autobio

De wereld van 26 mei – 1950

Ik ben een jaar oud als wij verhuizen naar de Taanderstraat, hartje oude dorp. Mijn grootvader van vaders kant, naar wie ik vernoemd ben heeft aan de 17e eeuwse boerderij een huisje laten bouwen, waar wij in kunnen. We hebben zelfs een tuin, met een grasveld, waarop mijn moeder lakens laat bleken, een kleine groentetuin en achterin bouwt vader een kippenhok. Hier wonen we een jaar of tien. Op mijn eerste verjaardag was het ook al niet zo warm met een gemiddelde temperatuur van 13 graden en heel weinig zon.

img_1619

Het Nieuwsblad van Huizen meldt dat twee kalveren de haven in sprongen. Een visser uit Lemmer redt ze er uit. In de vacature van ds. Van Sliedrecht, die mij het jaar daarover op 10 juli gedoopt heeft, heeft de Hervormde kerkenraad ds. J.C.Stelwagen uit Wezep beroepen. Hij is uiteindelijk niet gekomen. Huizen werd het Mekka van de Gereformeerde Bond genoemd. Een bolwerk dus. Dat kan voor beroepen predikanten aantrekkelijk zijn, maar voor anderen juist wat gast in boezemen. Zelfvertrouwen is niet alleen voor voetballers maar ook voor predikanten een groot goed. Maar de laatsten verpakken dat in het vromere, doch ook vagere ‘roeping’. Een aardige anekdote die nog al de ronde deed in zwaardere kringen: ‘ aan het jongetje op school, wiens vader een beroep had ontvangen, werd gevraagd wat de uitkomst zou kunnen zijn.Het joch:” vader worstelt nog, moeder is de koffers al aan het pakken”!  In Huizen was het de gewoonte dat als de eigen dominee voor een beroep had bedankt, de gemeente na de zegen ‘spontaan’ de psalm zong: Dat ‘s Heren zegen op U daal, zijn gunst uit Sion U bestraal. Hij schiep ‘t heelal Zijn Naam ter eer. Loof, loof dan aller Heren Heer (134: 3 Oude Berijming). De dominee behoorde dan verrast en geroerd te reageren. In mijn jeugd stond ds. J. den Besten in Huizen en die kreeg beroep na beroep en bedankte even zovele keren. En steeds weer zette de organist in voor dat ‘Daaltje’. Er ging een zucht van verluchting bij velen toen hij eindelijk een beroep aannam, naar Ede. Ook al zo’m bolwerk in het orthodoxe deel van de Hervormde Kerk.

Gevonden voorwerpen: drie verschillende vulpennen, jongensjas, beurse, windjack, sleutel, kinderbril, hond, postduif no.11-50-118950, jo-jo, een dameshandschoen, mantel, ceintuur, verpleegstersschort en nog een dameshandschoen. Dat verpleegstersschort: waar zou die verloren geraakt zijn en hoe? 

 

Voor de Nederlandse staat begint het jaar goed: in het kader van de herstelbetalingen door Duitsland ontvangt het ruim 30.000 kg goud. In Vietnam breken onrustige tijden aan: de Vietminh onder leiding van Hò Chi Minh start een groot offensief tegen de Franse troepen. De V.S. neem de productie van de waterstofbom ter hand. En eind februari bezet kapitein Westerling met een legertje voornamelijk Molukkers het militair hoofdkwartier van Indonesië, maar zonder succes. In april wordt op Ambon de Republik Maluku Selatan (RMS) uitgeroepen en opent DAF een fabriek in Eindhoven. Mijn vader verdient de kost als vrachtwagenchauffeur in dienst van een bouwmaterialenhandel, ook Vos geheten, maar volgens mij rijdt hij in een Hanomag. Transjordanië annexeert de Westelijke Jordaanoever, waarbij de daar wonende Palestijnen de Jordaanse nationaliteit verwerven. Twintig dagen voor mijn verjaardag wordt in Silkeborg een veenlijk gevonden, dat de ‘man van Tolund’ wordt genoemd. In het Museum Silkeborg ligt deze man van circa 350 v. Chr.in een vitrine te kijk. De man was opgehangen, waarschijnlijk als offer voor de goden en zo’n 30-40 jaar oud. Voor een VPRO-radioprogramma over veenlijken ben ik eens afgereisd naar Silkeborg, een verder saai stadje, met wat winkels, een hotel en een kleine dierentuin. In het Drents Museum bewaren wij ons eigen veenlijk: het meisje van Yde.

266px-tollundmanden_i_silkeborgmuseet

 

Een maand na mijn eerste verjaardag begint de Koreaanse oorlog, met de inval van Noord-Korea in Zuid-Korea. Vrij spoedig mengt ook ons land zich in de oorlog met het sturen van de torpedobootjager Hr Ms Evertsen naar de Koreaanse wateren. Later in het conflict vertrekt ook een jongeman uit Obdam naar het Verre Oosten. Hij is de vader van een vriend.  Komt heelhuids terug, maar houdt zijn leven lang last van nachtmerries. Tien jaar na zijn dood maken Sjaak Vlaming, zijn zoon en ik een radiodocu over hem. We reizen ook naar Zuid-Korea. Staan voor de demarcatielijn met Noord-Korea. Bezoeken het graf van een vriend van Vlaming in Pusan en al reconstruerend, ook middels gesprekken in Nederland met overlevenden komen we tot de conclusie dat Vlaming per ongeluk zijn beste maat op een van die gruwelijke gevechtsheuvels heeft neergeschoten.

In juli neemt de drooglegging van oostelijk Flevoland een aanvang en wordt Boudewijn koning van België. Zijn overlijden herinner ik me nog zeer goed. Met mijn toenmalige vriend Govert was ik begonnen aan radioreis in het voetspoor van Belcampo. We logeerden de eerste nacht in het Ardense dorp Celle, bij namen. ‘s Ochtends zette ik de tv aan en direct vielen we in het nieuws dat Boudewijn inzien buitenverblijf in het Spaanse Motril was overleden: 31 juli 1993. Op 23 augustus raast een tornado over ons land, die vooral schade één zwaargewonde veroorzaakt op de Veluwe.

260px-windhoos_op_de_veluwe_bestanddeelnr_904-1487

 

In november roept paus Pius XII het dogma van Maris’s Tenhemelopneming uit en verovert het Indonesische leger Ambon, waarop de RMS-strijd wordt voortgezet op Ceram. In december gaat Abe Lenstra niet in op aanbod van ACF Fiorentina en zo blijft de virtuoze Fries op onze velden te bewonderen. Ooit heb ik zijn vele malen opgelapte voetbalschoenen in handen gehad. Ik was voor een reportage op bezoek bij Jopie Huisman in Workum, die op dat moment bezig was de fameuze kicks op doek te vereeuwigen terwille van het museum van FC.Heerenveen. Ook was ik bij de fantastische toneel-en muziekspektakel in het stadion over ‘us Abe’, geregisseerd door Jos Thie.

unknown     unknown-1

De Nobelprijs voor literatuur gaat dit jaar naar Bertrand Russel.

De wereld van 26 mei – 1949

Op 26 mei hoop ik 70 jaar te worden. Vandaar een nieuwe rubriek, die zich focust op opmerkelijke zaken, gebeurtenissen e.d. in de wereld om die dag heen. 

Ik werd om zeven uur s’ochtends geboren op een ijskoude hemelvaartsdag op de Eemnesserweg 32 in Huizen, waar mijn ouders tijdelijk inwoonden bij mijn grootouders van moeders kant.

img_1628  Bij mijn moeder op schoot, rechts tante Annie

Op deze dag begon in Chippenham in Wiltshire ook het leven van de huidige Labourleider, Jeremy Corbyn. Mijn vader was vrachtwagenchauffeur, zijn vader elektrotechnicus; mijn moeder huisvrouw, de zijne lerares wiskunde.Mijn ouders waren conservatieve protestanten, de zijne republikeinse vredesactivisten. Corbyn is geheelonthouder; ik ben dat tot op heden geheel niet, ofschoon  de mate van ‘spirituele’ consumptie behoorlijk gedaald is, kortom ik kan er niet zo goed meer tegen. Corbyn is ook nog vegetariër en ik ben hooguit een flexetarier. Hij is supporter van Arsenal en ik van Ajax, zoals bekend. Gerrit Keizer van Ajax keepte ooit ook voor Arsenal en Marc Overmars speelde voor beide clubs.

Terwijl ik langzaam toegroei naar een ‘coming out’ brengt RCA op 10 januari de eerste single uit en verschijnt het eerste Nederlandse cryptogram in De Groene Amsterdammer.          Platen draai ik niet meer. Mijn verhuizing naar Naarden vroeg om drastisch opruimen en besloot ik dat pick up en grammofoonplaten bij de slachtoffers behoorde. Aan het cryptogram wijd ik nog ieder weekend enige uren. Die van de NRC en soms ook Volkskrant. Zelden die van De Groene, veruit de moeilijkste. In februari komt voor het eerst de Knesseth bijeen en een Amerikaanse B-50 bommenwerper maakt de eerste non-stopvlucht rond de wereld. Het is dan maart en ik groei lekker door, veilig in de moederschoot. In de zelfde maand verschijnt het eerste nummer van Paris Match. Het moet voor mij nog steeds een eerste keer worden dit blad tot mij te nemen. In april wordt het Noord- Atlantisch Verdrag getekend – door 12 landen – de start van de NAVO. Nu 70 jaar later staat dit bondgenootschap onder spanning vanwege de afstand die Trump steeds meer lijkt te nemen tot Europa. Zijn eis dat Europese landen meer moeten bijdragen, lijkt overigens reëel, zacht uitgedrukt. De maand waarin ik geboren word begint met een tragedie. Op 4 mei stort een vliegtuig met het elftal van Torino neer. Vlak voor de landing in Turijn na een vriendschappelijke wedstrijd tegen Benfica in Lissabon vindt het toestel en haar inzittenden (op twee na) haar einde in stromende regen en dichte mist tegen een heuvel bij de basiliek van Superga, ten oosten van de stad van Fiat. Ik ben verzot op Italië, maar gek genoeg heeft het Italiaanse voetbal me nooit zo getrokken. Een lichte voorkeur voor Juventus en ik kon van A.C.Milan genieten in de periode dat Van Basten, Rijkaard en Gullit er schitterden. Op 5 mei wordt de Raad van Europa opgericht; zes dagen later wordt Israël toegelaten tot de Verenigde Naties. In Israël ben ik zeker zes keer geweest. de laatste keer al weer lang gelden, nog voor de eerste Intifada. Ik voelde me er thuis, voelde ook de spanningen. Het is doodzonde dat nog immer geen oplossing gerealiseerd is voor een vreedzaam samenwonen met de Palestijnen. Gun elkaar een eigen bestaan en bouw vandaar aan een samenwerking die zowel economisch als politiek vruchtbaar kan zijn in een harde en verwarrende Arabische wereld. Veertien dagen voor mijn geboorte heft de Sovjet Unie de blokkade van Berlijn op en drie dagen voor mijn levensbegin vindt de oprichting plaats van de Bondsrepubliek Duitsland.

Ik ben amper een maand oud of een KLM-toestel verongelukt bij Bari, de Italiaanse stad waar de resten van Sint-Nicolaas rusten. Een maand later verongelukt wederom een KLM-toestel, nu bij Bombay. Veel vliegtuigrampen rond mijn geboorte. Zou ik daarom nog steeds niet van vliegen houden? Belangrijk voor ons land is het begin van de Ronde Tafel Conferentie over de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië. De zgn. politionele acties gaan nog ‘gewoon’ door. Onder de Nederlandse troepen bevindt zich een broer van mijn moeder, die in mijn geboortejaar overlijdt in een zwemvijver. Mijn grootouders kregen een zakelijk bericht er van en een fotootje van zijn begrafenis. Nooit hebben zij het graf van hun oudste zoon kunnen bezoeken. Geen enkel familielid heeft dat gedaan. Ik hou niet van het begrip ‘bucketlist’, maar eigenlijk wordt het tijd dat ik eens ga en mij verdiep in de omstandigheden van en de aanleiding tot zijn dood. Zijn naam komt voor in een boek van Hylke Speerstra over Friese Indië-strijders (Klompen in de dessa) en daaruit valt op te maken dat het echt om een verdrinking ging. Enfin op 27 december tekenen koningin Juliana en vicepresident Hatta in Amsterdam het onafhankelijkheidsverdrag. In de lezenswaardige biografie van Cees Fasseur lees ik dat m.n. Gerbrandy zich vanaf het begin hevig heeft verzet tegen het ontstaan van een zelfstandige republiek.

Tot slot William Faulkner ontvangt de Nobelprijs voor Literatuur en op 26 mei wordt ook Hank Williams jr. geboren.

fiat_g-212_i-elce_tragedia_superga                220px-flag_of_nato-svg

Vliegramp Superga                                                       NAVO-embleem

266px-b29-maxwell-750pix          220px-berlinerblockadeluftwege

B-50 – bommenwerper                                          Verdeling Duitsland en Berlijn-blokkade

Het plaatselijk sufferdje, het Nieuwsblad voor Huizen, meldt dat Harmonieorkest Prinses Irene een concours won in Baarn. Dat orkest is een samenvoeging van orkesten, waarvan de oudste al eind negentiende eeuw werd opgericht. De fusie vond plaats in augustus 1945 onder de huidige naam. 

img_3572

Er waren toen veel eerlijke vinders.

Witte boorden werden toen nog los gedragen door meer mannen dan alleen priesters. Roomsen waren er in ons dorp niet veel. Mij verbaast het badkostuum. Zwembad Sijsjesberg bestond nog niet en het was toen veel te koud om te zwemmen, waar dan ook. Een guldensbond lijkt een soort cheque te zijn.

De krant vermeldt ook de aankoop van grond van K.Vos. Dat moet ome Klaas zijn, oudste broer van mijn vader. Hij kocht het van de Erfgooiersvereniging (Stad en Lande van Gooiland) ten zuiden van de gasfabriek. De gasfabriek stond aan de Havenstraat. Mijn opa van moeders kant ( zie fotootje aan het begin) werkte daar. Ome Klaas bouwde op die grond zijn boerderij en in mijn jeugd betrokken wij van hem dagelijks een kan verse melk.

 

 

 

 

De Vossen

Uit de overlevering was me bekend dat de Vossen, ook onze familie, al eeuwen in Het Gooi wonen. Ik behoorde zelf tot de laatste zgn. erfgooiers. Had dus het recht om een hoeveelheid vee, een schaar, te laten weiden. Maar evenals mijn vader – hij tegen z’n aanvankelijke bedoeling – en vele, vele anderen maakte ik van dat recht geen gebruik. Met duizenden was ik een niet-scharende erfgooier. In de zeventiger jaren van de vorige eeuw was het aantal scharende zo klein geworden en de grond waarop zij schaarden zo tot een minimum gedaald door verkoop van gronden aan de gemeenten die wilden en moesten uitbreiden dat de vereniging van erfgooiers – Stad en Lande van Gooiland – werd opgeheven. De boeren werden ruimschoots gecompenseerd – zodoende kon de jongste broer van mijn vader een boerenbedrijf kopen in Mastenbroek – de rest van het geld werd verdeeld onder de niet-scharende Erfgooiers. Er werden vellen met coupons verstrekt die je met regelmaat kon verzilveren. Ik studeerde in Utrecht en kreeg van thuis te horen wanneer ik een coupon bij de plaatselijke Rabobank kon omwisselen voor een leuk bedrag als welkome bijdrage in mijn studiekosten. Erfgooiers dus en dat betekende dat we als Vossen zeker in de achttiende eeuw al in Huizen woonden, want het recht van scharen was toen vastgesteld, omdat steeds meer mensen van buiten kwamen die land kochten, land waarop gebruiksrecht gold van oudsher, maar betwist door de nieuwe eigenaren. 

Maar door onderzoek van met name Maria Vos-Blekemolen weet ik nu dat onze stamboom op z’n minst teruggaat tot de 16e eeuw. Uit haar onderzoek blijkt dat er meerdere stambomen Vos traceerbaar starten eind 16e , begin 17e eeuw. Zij komt tot acht bomen, waarvan nog niet duidelijk is hoe die weer eventueel ‘takken’ zijn van bomen of zelfs 1 ‘boom’ daarvoor.  Ooit hoorde ik de theorie dat de oorsprong van de Vossen in Brabant ligt, waar twee broers leefden die zogenoemd werden – vanwege uiterlijk, gedrag, sluwheid? – en dat onenigheid over grond de ene broer deed besluiten noordwaarts te trekken en zo in Het Gooi terecht kwam. Een variant van de gelijkenis van de verloren zoon! Het is een onomstotelijk feit dat in Brabant ook veel Vossen te vinden zijn. Maar dat geldt ook voor Groningen en andere delen van het land; het is een veel voorkomende naam. Een paar jaar geleden interviewde ik in Ossendrecht Marianne Vos en heb haar onze mogelijke verwantschap in een ver ver verleden voorgehouden. Marianne en haar familie stamt uit het noordelijkste stukje van Brabant, het Land van Heusden en Altena, preciezer Babyloniënbroek. Overigens is het Hongaarse woord voor ‘vos’ roka. Het is mij gebleken dat die naam nog al onder zigeunerfamilies voorkomt!

De acht ‘bomen’ of ‘tronken’ van Maria Vos- B. zijn:

Elbert Pietersz – 1535-1618

Willem Vos ca. 1600

Elbert Freecksz – 1609 – 1661

Elbert Lambertsz – 1625-1676

Gijsbert Jansz – 1626 -1677

Lambert Elberts overleden 1716 in Blaricum

Cornelis de Vos , geb. te Hilversum en in 1745 in Huizen overleden.

onbekenden Vos


Onze stamboom begint met Elbert Freecksz, zijn vader moet wel een Freeck geweest zijn, maar nader onderzoek is nog gewenst.

  1. Elbert Freeksz Vos – 1609- 1661
  2. Jacob Elbertsz Vos (derde kind, 2ezoon) – 1637-1686 trouwt met Machteldje Aarts (1ehuwelijk): hij neemt in 1662 een stuk grond van zijn vader over.
  3. Aart Jacobsz. Vos (5ekind, 3ezoon) – 7 juli 1665- overl. na 1723. Trouwt met Grietien Jans; hij is kerkmeester en mede verantwoordelijk voor het verplaatsen van de preekstoel van de torenmuur naar het koor. Een inscriptie in een balk boven het koor vermeldt zijn naam.
  4. Jan Aartsz Vos (2ekind, 2ezoon) -12 sept.1700 – 27 dec.1769 , 2ehuwelijk met    achternicht Marritje Cornelissen Smit;
  5. Aart Jansz. Vos ( 6ekind, 5ezoon) – 14 dec.1749- 13 mrt 1829, trouwt met Zwaantje Gerrits Deetman uit Elburg; hij is schepen.
  6. Gerrit Jan Vos (3ekind, 2ezoon) 17 nov.1776 – 17 mrt 1852 – trouwt met Geertje Hage; hij wordt vermeld als erfgooier en taander.
  7. Klaas Vos – (4ekind, 2ezoon , vormt met Zwaantje een tweeling) 1805-1853, trouwt met Nelletje Hendriks Maasen Zeeman. Huwelijk met twaalf kinderen. De oudste, Hendrik, overlijdt binnen een jaar; de tweede, ook Hendrik, verdrinkt in de Zuiderzee, een dag vóór zijn 14everjaardag; dan volgen Geertje en Harmpje; daarna wederom dubbel drama: het binnen een jaar overlijden van twee keer een Gerrit Jan, de derde Gerrit Jan wordt niet ouder dan 12 jaar; er tussen zit nog een Aaltje; Klaas is dan het negende kind; de tragiek blijft toeslaan: Geziena wordt niet ouder dan acht en de derde Hendrik haalt z’n 1everjaardag ook niet; de twaalfde is Nelletje en die wordt ruim 82 jaar! Deze eerste Klaas is onze betovergrootvader.
  8. Klaas Vos (9ekind, 5ezoon, maar de eerste overlevende van de jongens en gaat dus zo verder als stamvader) -1842 – 1886; trouwt op 4 mei 1873 met Aaltje Schaap (100 jaar later trouw ik op 3 mei) Op 5 april 1774 wordt een levenloze dochter geboren; op 29 mei 1875 een levenloze zoon en een dag later sterft ook de moeder. Op 30 sept. 1877 huwt onze betovergrootvader zijn achternicht Emmetje Doorn (1849- 25 jan.1914). Dat huwelijk kent zes kinderen: Nelletje (juli 1878); Zwaantje (1880 – 1955), trouwt in 1906 met Jakob Kos (1880-1958) Geertje (20 okt.1880- 16 jan.1922). Dan volgt onze opa (19 mrt 1882-7 juli 1960); dan volgt Hendrik (8 jan.1884-14 dec.1886) en tenslotte Klaasje (1886- 10 juni 1972). Hun vader sterft jong en Emmetje blijft met kinderen achter in de leeftijd van acht, zes, vijf, 4 en 2 baby’s.
  9. Klaas Vos  (1882-1960)– opa is dus het vierde kind en 1ezoon – en trouwt pas in 1919 (24 mei), met de dan ook al 29 jarige Jannetje Visser ( 7 febr.1890-25 jan.1970). Zij krijgen 12 kinderen:

-      Klaas Vos – 1 mrt 1920 – 17 april 1992 – gehuwd met Engelina Teeuwissen (18 okt.1922- 13 juli 2013)

 

-      Jan Vos – onze vader – 17 febr.1921 – 9 sept. 2008 – gehuwd met Sibbeltje van der Poel – 5   april 1923 – 22 maart 2011.

-      Emmetje Vos – 16 mrt 1922 – 20 okt.1989 – gehuwd met Jacob Jan Verhulst -14 mrt 1918-10juni 1993.

-      Jakob Vos – 15 janu 1923 -      ; gehuwd met G.Vlaanderen (

-      Hendrik Vos – 30 jan 1924 -22 mrt 2004

-      Tijmen Vos – 9 febr.1925-30 nov.2010, gehuwd met Aaltje Rebel – 16 dec.1922 -24 juni 2009

-      Dirk Vos – 14 dec 1926-27 dec 1926- dertien dagen oud dus slechts

-      Dirk Vos -15 febr.1928 – 10 mrt 1928 – nog geen maand oud

-      Ebbetje Vos – 1 febr.1929 -27 april 1959, moeder van Marion

-      Dirk Vos – 4 mrt 1930 -        ;gehuwd met Grietje Roodhart

-      Cornelis Vos – 29 april 1932 – 17 mei 2013

-      Geertje Vos – 28 aug 1934 – 7 mrt 2010, gehuwd met Klaas Pelsma

Ik ben dus de vijfde Klaas. Een zoon van oom Dirk is eveneens genoemd naar zijn grootvader, maar is jonger.

Vroeger en ook nu wederom nu ik teruggekeerd ben naar mijn geboortegrond werd en word mij nog wel eens gevraagd van wie ik er één ben. Mijn antwoord: ik ben Klaas van Jan van Klaas van Emmetje. Dat zegt alles over de belangrijke plek die mijn overgrootmoeder heeft gespeeld, haar man overleed op jonge leeftijd en zij hield het gezin in alle opzichten overend. Zie op deze site het artikel over haar: Emmetjes Hout.

Haar portret siert ook mijn huidige onderkomen en ik kijk niet zonder trots regelmatig naar haar!

 

 

 

Zandbergen / Jan Tabak

Ik heb geen hekel aan winkelen, maar wat ik echt leuk vind is ‘kringloop-winkelen’. Kringloopwinkels zijn er te kust en te keur, ook in Het Gooi. Afgelopen week wandelde ik weer eens die van mijn geboortedorp Huizen binnen. De boekenafdeling krijgt immer mijn meeste aandacht. Ik zoek naar drukwerk wat met de geschiedenis van Het Gooi in het algemeen en Huizen in het bijzonder te maken heeft. Ik vond exemplaren van het tijdschrift van de stichtingen ‘Tussen Vecht en Eem’ en “Vrienden van het Gooi’., waaronder een dik nummer over Bussum, mei 1983. Daarin een uitvoerig artikel van W.G.M. Cerutti over het gebied waar ik nu woon, over de geschiedenis juist ook van Zandbergen, de naam van de serviceflat, waarin ik woon. Die geschiedenis blijkt alles te maken te hebben met die van het fameuze Hotel Jan Tabak. Sterker nog: ‘Jan Tabak’ stond ooit op de plek, waar ik nu vanaf mijn balkon uitkijk op een rotonde, kloeke beuken, een voetbalveldgroot gazon met vijver, waarin dag en nacht de kikkers kwaken en scholeksters, eenden, witte kwikstaarten, merels, lijsters en duiven naar voedsel zoeken.

Het Gooi was eeuwenlang agrarisch gebied, voor het grootste gedeelte sinds 1300 in gemeenschappelijk gebruik, waaruit het fenomeen van de erfgooiers ontstond. Het Gooi kende vanouds vijf dorpen en een heuse stad. Huizen, Blaricum, Bussum, Laren, Hilversum, min of meer ‘onderdanig’ aan grote stadsbroer Naarden.  De dorpen zijn vanouds brinkdorpen, met er omheen de engen, waarop van alles verbouwd werd, daar weer omheen heidevelden (schapen) en op lagere gronden de meenten (weiden), de grootste bij Huizen. Naarden werd in 1350 verwoest tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten, lag al kwetsbaar voor overstromingen en werd ‘hoger’ gebouwd op de huidige plek. Zeer strategisch gelegen op de smalle corridor tussen moeras en veengebied en Naardermeer aan de weg naar Amsterdam,  de Duitslandroute (Hamburglijn). In 1142 werd al bepaald dat de stad een vrij schootsveld moest hebben om de vijand geen dekking te geven. Binnen een straal van 1750 meter mochten geen bouwwerken opgetrokken worden. De Spanjaarden veroverden de stad evengoed en moordden de bevolking uit. Na dat rampjaar 1572 werden de vestingwerken gebouwd, die een eeuw later niet bleken te voldoen, want de Fransen konden in 1672 de stad zonder slag of stoot veroveren. In 1685 werden nieuwe vestingwerken voltooid, waarvan we tot op vandaag kunnen genieten. Er kwamen twee toegangspoorten: de Amsterdamse en de Utrechtse poort. In die 17e eeuw kwam de weg van A’dam naar A’foort door de stad lopen. (Voorheen ging hij om Naarden heen door Bussum) Aan die weg woon ik dus, eeuwen een belangrijke schakel tussen Amsterdam, het oosten van het land en Duitsland, m.n. Hamburg. Personen, post- en goederenvervoer deed er 88 uur over om van Amsterdam in Hamburg of omgekeerd te geraken. De straatweg liep en loopt langs Bussum. Bussum was in de 17e eeuw een gehucht van 350 personen, terwijl Naarden ruim 2000 inwoners telde en  bestuurlijk en vooral ook economisch de baas over Bussum was. Wie in Bussum iets van de grond wilde krijgen had toestemming van de stad nodig, die om eigen inwoners te beschermen daar nog al zuinigjes, met voorwaarden omgeven, mee omging. Er was één man die doorzette en van de nieuwe verkeerssituatie ruimschoots wist te profiteren. Dat was Jan Jacobsz, een zgn. ‘flessiaan’, dwz slijter/caféhouder in Bussum. Zijn bijnaam was Toebaxman. Misschien verkocht hij naast drank ook tabak, misschien verbouwde hij zelf tabak, misschien was hij zelf een verwoed roker, misschien was en deed hij het allemaal: we weten niet hoe hij aan zijn bijnaam kwam. Hoe het ook zij deze Jan Tabak richt rond de tijd dat de vestingwerken klaar zijn, dus 1685 , een verzoek aan de vroedschap van Naarden om een logement te beginnen. De vroedschap gaat akkoord en Jan verlaat café annex slijterij en bouwt een logement een paar honderd meter buiten de vesting richting Amersfoort aan de linkerkant van de weg, langs de Galgesloot, tegenover de Galgesteeg. De steeg is nu de Godelindeweg, de sloot is er nog en loopt vanaf de Thierensweg/L.Hortensiuslaan langs het voormalig diaconessenhuis en nu nieuwe appartementen. Jan’s logement werd gebouwd precies op de plek waar ik nu woon. Hj noemde zijn herberg Sandbergen of Sandberg, vermoedelijk omdat het terrein toen nog al geaccidenteerd was en niet afgevlakt. In de volksmond werd zijn logement al spoedig Jan Tabak genoemd!

Op 30 maart 1692 logeert Constantijn Huygens de Jongere, sinds 1672 secretaris van stadhouder Willem III in Jan Tabak. In zijn Journaal geen woord over verblijf en het eten, maar alleen over “een lange meydt en een lange dochter”.  De naamgever en stichter van het logement overlijdt in 1701 en wordt op 9 oktober begraven in de Naardense Grote Kerk. Een broer of neef of wellicht zoon,  Piet Tabak, volgt hem op, daarna wordt diens zoon Jan de eigenaar. Halverwege 18e eeuw, eind van die eeuw en begin 19e eeuw vinden steeds verkopen plaats. Inmiddels was het meer dan een herberg alleen. Er was een kegelbaan bij gekomen, een kolfbaan en een tuin met hoge bomen, prieeltjes en plantage met lommerrijke lanen. Daardoor was het ook een aantrekkelijke plek voor de Naardense burgers. 

30f3614140eaad5527adf779522329fdbe10534d  Jan Tabak op de plek van Zandbergen

Op 18 oktober 1813 lijdt Napoleon een zeer gevoelige nederlaag bij Leipzig. De Fransen in ons land krijgen de zenuwen en beginnen weg te trekken. Het wordt hen zo benauwd dat ze zich in sommige plaatsen terugtrekken en verschansen, zo ook in Naarden. Baron Guétard de la Porte neemt zeker 2000 man met zich mee, zo’n beetje een verdubbeling van het inwonertal.  Bussum wordt geplunderd om aan voedsel te komen. En om een vrij schootsveld te hebben en zicht op troepenbewegingen wordt de omgeving ‘geschoren’. Een troepenmacht van Pruisen, Kozakken, Amsterdamse schutterij en Gooise boeren o.l.v. kolonel Van den Bosch vormde een blokkade rond Naarden. Daarbij gebruikten ze Jan Tabak als hoofdkwartier. De Fransen merken dat op en slagen er in om op 8 december het logement in brand te steken. Overigens is genoemde Van den Bosch ook de man die Frederiksoord stichtte, minister was en gouverneur in Indië. Op 12 mei 1814 gaven de Fransen zich over. Er was enorme schade. 

Aan het einde van de 18e eeuw kwamen op afgezande gronden kwekerijen op. Een zekere Jacob Bolten begon als eerste in Het Gooi met een bescheiden zaak iets voorbij Zandbergen, maar dan aan de andere kant van de Amersfoortsestraatweg. Dit Kweeklust lag waar nu de Brediusflats staan. Een boomkwekerij bezat deze Bolten op het huidige Rembrandtkwartier, gelegen tussen Amersfoortsestraatweg, Godelindeweg, Hortensiuslaan, Brinklaan en Brediusweg, een prachtige buurt van ruime huizen, vaarten en bomen. Nog steeds vinden we vrij veel kwekerijen langs de Naarderstraat vanaf de vesting tot aan waar nu oude gebouwen van de Chemische Fabriek worden afgebroken. Daar ook nog een kloek gebouw dat herinnert aan de in 1889 opgerichte Koninklijke Beetwortelzaadcultuur Kuhn en Co. De oprichter was een nazaat van de dochter van .J.P. van Rossum die in 1815 het terrein van Zandbergen na de verwoesting had gekocht. Hij was getrouwd in 1808 met een dochter van de eigenaar van het buiten Valkeveen. Het echtpaar kreeg tien kinderen, van wie de oudste dochter trouwde met een Dudok van Heel, een nog immer bekende familie in deze contreien. Van Rossum bouwt op het terrein van Zandbergen een buitenverblijf, verwerft nog meer gronden en gebouwen in de buurt, zoals Berghuis, een prachtig hoog huis schuin tegenover de vroegere Chemische fabriek. Zandbergen en Berghuis vormden een mooi aaneengesloten geheel,  onherstelbaar van elkaar gescheiden en verminkt door de aanleg van Rijksweg 1 om Naarden heen.  Het huidige Berghuis werd in 1913 gebouwd door de familie Dudok van Heel.

Van Rossum was een energieke duizendpoot, die naast de handel in suiker en tabak actief was in de bestrijding van de aardappelziekte door het invoeren van Amerikaanse soorten en zich manifesteerde in de aanschaf van grote gebieden ten oosten van Naarden, die hij liet verfraaien door de aanleg van tuinen, parken, panorama’s, lanen, maar ook benutte voor afgravingen.  Hij en zijn kinderen waren de eigenaars van buitens als Gravenveld, Venusberg, Oud- en Nieuw-Valkeveen, Flevorama, Berghuis, Schoonzicht en Kommerrust. Op de plek van het oude Jan Tabak bouwt Van Rossum villa Zandbergen. Later komt op die plek villa De Bongerd, bewoond door de familie Dudok van Heel, die ca 1960 wordt afgebroken en dan volgt dus de bouw van de serviceflat, ook weer Zandbergen geheten.

In 1826 bouwt de artillerie-commandant van Naarden, majoor P.F.de Seyff, een paar honderd meter van het oude Jan Tabak aan de andere zijde van de Amersfoortsestraatweg een nieuwe herberg, die hij Zandhoeve noemt. Hij krijgt concurrentie van een zekere J.W.Leenders die in 1829 grond koopt naast de Zandhoeve en daar een logement op  bouwt dat hij Nieuw Jan Tabak noemt. In 1835 brandt dit af en koopt majoor De Seyff, de geblakerde restanten van leenders, koopt nog wat extra grond er bij, in 1844 nog weer een stuk en zo ontstaat een behoorlijk terrein voor een nog groter logement. De Seyff geraakt in financiële moeilijkheden , moet de boel verkopen en in 1851 komt het logement in handen van A.Bredius, de eigenaar van buskruitmolen De Krijgsman bij Muiden en inmiddels ook al eigenaar van landgoed Oud-Bussum, in de 16e eeuw eigendom van Paulus van Loo, baljuw van Gooiland en drost van Muiden en daarna van de familie Hinlopen, bij wie Vondel regelmatig logeerde. Nog steeds zien we op gebouwen van het landgoed een hinde, een verwijzing naar die familie. Bredius koestert en verfraait zijn bezit. Een deel staat nog immer bekend als het Bosch van Bredius. De Brediusweg is nog steeds de belangrijkste weg vanuit Huizen het dorp Bussum in. Overigens werd vanaf het begin van het logement niet van Zandhoeve gesproken, maar altijd van Jan Tabak. Zandhoeve brandt af in 1858. Bredius bouwt op dezelfde plek een buitenplaats, dat hij in 1866 verlaat en als hotel Zandhoeve oftewel Jan Tabak verpacht. Met wat uitbreidingen en vernieuwingen is dat het hotel dat we tot in de zeventiger jaren van de vorige eeuw hebben gekend. In 1882 kwam de Gooische stoomtram (Gooische moordenaar genoemd, omdat er nog al wat mensen onder haar wielen verongelukten) langs Jan Tabak te lopen, wat de uitspanning nog geliefder maakte. In 1895 verkocht de kleinzoon van Bredius het gehele familiebezit aan Henry Tindal, die het al weer in 1901 van de hand moest doen. Het omvatte alle gronden ten noorden van de A’foortsestraatweg, vanaf het Beethovenpark tot en met het terrein van het Blindeninstituut en wat daar achter ligt tot en met Bikbergen, het IJzeren Veld en Tames tot aan de Sijsjesberg. Het kwam in handen van Van Woensel Kooy. Hij liet op het terrein van de oude hoeve Oud -Bussum door de bekende architect K.P.C. de Bazel de Hofstede of Melkerij Oud-Bussum bouwen, voltooid in 1906. Een modelboerderij, waarvan Floris Vos, volgens overlevering een voorvader van me, mede-directeur was. Van Woensel Kooy overleed echter al op 25 jarige leeftijd, in 1903. Het ging al snel bergafwaarts en in 1908 wordt het gehele bezit gesplitst  geveild, waarbij Oud-Bussum in handen komt van een Exploitatie Mij. En Jan Tabak eigendom werd van J.C.A van Aken. Deze laat het restaureren en het koetshuis afbreken. In 1918 komt het in handen van het echtpaar Van Buuren-Oostermeijer, die de accommodatie verbetert en ook tennisbanen laat aanleggen. Gedurende de oorlog vorderen de Duitsers het hotel. Op 30 maart 1945 raakt het ernstig beschadigd door een Engelse beschieting. Op 27 oktober 1945 kan Jan Tabak heropend worden, inmiddels in handen van het echtpaar Speerstra. Er vonden nog  meer renovaties plaats tot de exploitatie gestopt werd in 1977. In 1981 werd het afgebroken, maar op de plek verrees een Golden Tulip met dezelfde naam en nu is het een NH Hotel, met de officiële naam Jan Tabak. 

bht30_1h2t

 

 

En nogmaals nevenbedrijven visserij

Van mijn opa heb ik twee unieke voorwerpen geërfd van zwaar koper, die herinneren aan het feit dat mijn opa Vos naast boer ook voor de visserij werkte. Het is altijd aardig om deze voorwerpen aan gasten bij mij thuis te laten zien en hen te laten raden wat het zijn. Het zijn tangen die je als je ze opent een reeks uithollingen laat zien. Sluit je de tangen dan zie als je goed kijkt over de lengte tussen de handvaten en het scharnierstuk ragfijne gaatjes. Daarin goot je gesmolten lood die de uithollingen vulden en zo uiteindelijk verstijfden tot loden ‘kogels’ die dienden om de netten te verzwaren. Dat werk deed mijn opa en zijn voorouders; tevens werden op het terrein rond zijn boerderij de netten getaand – wellicht ook zeil en touw. Taan werd gemaakt van boombast en was om schimmel en verrotting te voorkomen. De boerderij van ons Vossen lag tussen de Melkweg en de Taanderstraat. Behalve taanderijen kende het dorp zeilmakerijen, waarvan Huizen er twee kende: dat van Loosman en dat van Goedhart. Het bedrijf van Loosman (vroeger Kok) was gevestigd ‘an de dijk’, dus aan de noordkant, waar de laatste huizen stonden. Die van Goedhart meer vooraan in het dorp aan de Havenstraat. Bij die zeilmakerijen kon men ook terecht voor het touwwerk, het lood soorten garen et. En dan waren er nog de scheepswerven. Na de aanleg van de haven kwam vijf jaar later de eerste werf, die van Boelen en Boissevain uit Amsterdam. In 1868 werd deze overgenomen door Jacob Schaap. Deze was aannemer en geen scheepstimmerman, maar met behulp van vaklieden uit Friesland en Kampen kon het bedrijf succesvol draaien tot 1924. In 1882 kwam een tweede werf, die van de firma Lindeboom en Kooy. Die laatste werf is uiteindelijk  in 1916 overgenomen door Joost Kok.  Op elf jarige leeftijd kwam zijn zoon Janus al op die werf te werken. Er worden botters gerepareerd en nieuwe gebouwd, niet alleen voor Huizen, maar ook voor Bunschoten, Volendam, Harderwijk, Elburg en Urk. De Laatste botter voor ons dorp kwam in 1918 van de helling. Voor Maassluis werd een Noordzeebotter gebouwd. In 1933 bouwde Janus Kok de laatste vissersbotter en was hij inmiddels al overgeschakeld naar de bouw van plezierjachten. En uiteraard wel het reparatiewerk aan vissersschuiten. Zoals eerder vermeld zag het gemeentebestuur nauwelijks toekomst voor de visserij en activeerde tot omscholing als bouwvakker. Die visie bracht ook mee dat men ook in de scheepswerf weinig toekomst zag. De werf was gevestigd op terrein die Kok in erfpacht had van de gemeente. Rond de haven rukte in de dertiger jaren de industrie op. De werf lag in de weg van deze moderne ontwikkeling. Kok wild niet wijken en kon  van Stad en Lande van Gooiland een stuk grond kopen aan de uiterste noord-oostzijde van de haven. Hij moest vervolgens een heel gevecht leveren om van de gemeente vergunning te krijgen voor het bouwen van een werf. De oude bouwloods werd herbouwd, maar ging in 1967 door brand verloren. Kok verwierf een grote faam in het bouw van otterjachten en de restauratie van ronde- en platbodems.

Nogmaals nevenbedrijven visserij

De gerookte vis moest aan de man gebracht worden. Dat deden de zgn. kruiers, die met kruiwagens op pad gingen en later ook met karren, waarvoor  paarden als ook honden gespannen werden. Die kruiers en karlui kenden een enorme actie radius. Circa 1900 waren er wel vierhonderd in het dorp, waarvan er zeventig Amsterdam aandeden, honderd Rotterdam, Den Haag, Leiden en Haarlem en veertig in Utrecht en omstreken. Men trok ook naar Tilburg, Den Bosch, Arnhem en Nijmegen. Van wie het afzetgebied te ver van het dorp lag bleef van maandag tot vrijdag weg en kwam in het weekend terug in het dorp. Er werd ook gevent in Duitsland, m.n. in het Ruhrgebied. Die zgn. Duitse kruiers handelden ook in kaas. De aanleg van spoorwegen zorgde voor meer mogelijkheden. De honden die hun leven sleten – letterlijk ook – onder de kar, werden na de werkdag gewoon de straat opgestuurd, waar ze overlast veroorzaakten, vooral s’nachts als ze het op kippen gemunt hadden. Dus kwam er een politieverordening die het verbood honden van 8 uur ‘s avonds tot 6 uur s morgens los te laten lopen. De karlui met paard en wagen vervoerden de vis vooral s nachts; de voerlui lagen half onder dekens voorin de wagen, de paarden kenden de weg; men reed in groepen en de voorste rekende af met de tolbazen en zo reed men in zes uur naar Utrecht. Er werd naast haring, (van februari tot Pasen) vooral in bot, aal en garnalen (van mei tot oktober) en s winters in  Noordzeevis als schelvis en kabeljauw, gehandeld.  In de Jordaan was levende garnaal een zeer gewild artikel. Men leverde naast burgers aan ziekenhuizen en instellingen; een visbakkerij leverde aan legerplaatsen in Amersfoort en Soesterberg. Na  WO. II waren er nog 150 visventers, waarvan zeventig in de naaste omgeving, veertig in Amsterdam en twintig elders. In 1977 was er nog slechts één over.  Vis werd kaas en zo ontstonden grote kaasventers, wereldbedrijven zelfs, zoals Westland, van wie de oervader nog een zetschipper was bij iemand anders. 

Nevenbedrijven

Peter Dorleijn schrijft in het Huizer deel van zijn ‘Van gaand en staand want’, dat nergens aan de West- en Zuidwal van de Zuiderzee visserij en vishandel zo met elkaar verweven waren als in Huizen. Bij de handel waren net zo veel mensen betrokken als bij de visserij zelf. Niet alleen stimuleerde de visserij de handel en andere nevenbedrijven, maar het omgekeerde was ook het geval. Bijna alle handgebaren beschikten zelf over een of meerdere botters om de vis op te kopen. Enfin in de handel ging het naast de hangebazen om kruiers en karlui. 

Hangebazen

Al voor 1800 waren er hangen in het dorp. Hangen , omdat de vis aan stangen gehangen werd om ze te roken. Het ging daarbij om de haring, gerookt een bokking genoemd. Ik mag er nog immer graag van smullen. Zo’n twee honderd jaar geleden brachten de Huizers Harderwijker bokkingen op de markt, maar die kon nog niet tippen aan de smaak van de ‘oprechte Harderwijker’ vis. Onbeschaamd ventten de Huizers dus wel met wat als de beste bokking werd beschouwd toen. Na de opening van de haven in 1854 breidde het aantal hanges zich enorm uit. Hangebazen of combinaties van opkopers zetten zoals gezegd eigen schepen in om de gevangen vis in Enkhuizen of Urk te kopen of ook al op zee, direct van de vissers. Het waren vooral deze schuiten die Huizen beroemd maakten over de beste vloot te beschikken. In de belangrijkste aanvoerhavens kende men commissiekopers. De haring werd zo snel mogelijk naar Huizen gevaren. En van de haven op platte karren in manden naar de hangen gebracht. De rokerijen zagen er allemaal hetzelfde uit. Vier even grote langgerekte werkruimtes van 35 bij 7 meter, slecht en ruw gebouwd met allerlei mogelijkheden om rook en stank makkelijk te laten ontsnappen. Voor wie er werkten was het onaangenaam: tochtig en koud. Het werk ging dag en nacht door. Koude pekel, lage verdiensten. De laatste hangen werden gedurende WO.I gebouwd. De meeste Huizer haring werd in Duitsland verkocht, zeker tachtig procent. Na 1918 viel die handel stil en was het feitelijk met de rokerij-business gedaan. 

De haring kwam in het voorste gedeelte binnen, waar die gepekeld werd en op speten gestoken; hier werkten zo’n zestig man. In de tussenruimte werd de haring gerookt en in de derde verpakt. Er was nog een vierde ruimte met woning van de handgebaar en ruimte voor de mandenmakers. Buiten de haringtijd was er weinig te doen en dus had de baas slechts één knecht in vaste dienst; in de drukke tijd kwamen er  zeven , acht knechten bij, die meestal in de hangen bleven slapen. Voor het meest arbeidsintensieve onderdeel, het spieten op z’n Huizers van de haringen aan ijzeren staven, werden het meest vrouwen en meisjes ingezet. Als een schuit de haven binnenvoer gingen de knechten het dorp door om ze op te roepen, desnoods ‘s nachts. Dan werd er op de ramen geklopt en geroepen: ‘Spieten!’. De vers binnengekomen haring werd schoongemaakt en daarna in grote houten troggen van 80 cm hoog gestort. Daar werd zout over gestrooid en daarna werd er water in de bakken gepompt. Bleef de vis drijven dan was de pekel sterk genoeg en liet men het zaakje een uur staan. Het was een natte bedoening, vandaar dat de vloer van het voorste deel hellend afliep zodat het water en het afval  weg kon lopen in een goot die naar een zinkput liep of bij hangen aan de haven daarin uitmondde. Eén voor één werden de haringen uit de pekel gehaald en door de linkerkieuw en de bek aan de 90 cm lange, vingerdikke spiet geregen. Haringen waarvan de kop afgescheurd was bij het uit de netten halen werden aan dunne ijzeren spietjes geschoven. Er gingen twintig haringen op een spiet en hoe sneller de spietsters waren hoe hoger de verdiensten ( drie cent per spiet) De geregen spieten werden op schragen gelegd, de knechts zorgden voor vingerdikke ruimten tussen de haringen, het zgn. strippen. Vervolgens werden de rookruimtes volgehangen. Deze waren zo’n vijf meter hoog en vanaf twee meter werden de spieten in richels gehangen, met draagbalken. De knechten stonden wijdbeens op de richels  en pakten de door de vrouwen omhoog gestoken steen aan en legden ze op hun plaats. Men begon helemaal bovenin. In één hang werden soms wel vijfhonderd spieten te roken gehangen, dus 10.000 haringen. Het roken vond plaats boven een gesmoord vuur van  zaagsel, eiken spanen en houtafval – mot – van bijvoorbeeld klompenmakerijen. De houdbaarheid van het product werd bepaald door de duur van het roken en de sterkte van de pekel. Bokking voor bijvoorbeeld Duitsland kwam uit een sterke pekel en werd tien tot twaalf uur gerookt en werd ‘take bokkes’ genoemd, ‘laffe bokkes’ was licht gezouten en werd drie tot vier uur gerookt. In beide gevallen mocht het vuur niet te heet zijn. Het mocht ook niet gaar gerookt zijn, want het was bestemd als bakbokking. ‘Harde bokkes’ werd juist boven een flink heet vuur gehangen gedurende zeven , acht uur.  Na het roken werd de vis afgekoeld en naar de opslagruimte gebracht. De vis werd vanaf de spieten in manden of kistjes geschoven. Mandenmakerijen waren veelal een deel van het hangebedrijf.

En nogmaals de visserij

De in 1937 geboren Utrechter Peter Dorleijn schreef een een prachtige reeks kloeke boekwerken over de Zuiderzeevisserij – Van gaand en staand want – , met een deel over Huizen en Bunschoten-Spakenburg. Hij geeft een schat aan informatie, waar ik rijk uit kan putten. Maar de stoere mannen en jongens visten niet alleen op de Zuiderzee. Er waren er ook die de zeegaten kozen naar de Noordzee. Omstreeks 1800 was deze (kust)visserij voor Urk, Enkhuizen en Volendam zelfs de noodzaak. Voor Enkhuizen en Volendam blijft dat zo tot het eind van de 19e eeuw. Urk heeft deze traditie voortgezet en geldt nu nog steeds als een van de belangrijkste vissersplaatsen, waar het brood verdient wordt niet alleen meer op de Noordzee, maar ook veel verder. Eind vorige eeuw waren er Urker vissers actief bij de Falkland Eilanden, waar op makreel gevist werd ende hier als Hollandse makreel werd verkocht! Op beperkte schaal waren er ook Huizers actief op de Noordzee, waarmee kort voor 1800 aangevangen werd. Je moest daarvoor wel een consent bezitten. Er is zo’n ‘permissiebiljet’ bekend van Dirk Brasser, ‘voerende de Schuit Huizen in ‘t Gooiland No.45′. (Er was een HZ 45 die op de Zuiderzee viste, van de gebroeders Koeman, waarover de in Leersum woonachtige Dick Schaap – ook van 1937 – een aardig boekje schreef, een uitgave van de Historische Kring Huizen, wie lid wordt krijgt dit cadeau. In 2005 schafte de gemeente Huizen deze botter aan. Omgedoopt tot de Gebroeders Schaap wordt hij door een stichting in de vaart gehouden voor tochtjes,excursies. Wie 25 euro jaarlijks doneert kan gratis mee) Terug naar Dirk Brasser, van wie op de achterkant van zijn consent vermeld wordt dat hij 41 jaar oud was en blauwe ogen had en licht haar, zijn knecht Jan Ruiter was 43 jaar en kende bruine ogen en donker haar. Een soort ‘pasfoto’ derhalve. Uit een boek over de visserij van Jan Bout uit 1907 blijkt dat ook halverwege de 19e eeuw op de Noordzee door Huizers werd gevist. Men viste in het voorjaar op schelvis, kabeljauw en schol. De opening van het Noordzeekanaal in 1876 maakte het voor de Huizer vissers aantrekkelijker om aan Noordzeekustvisserij te doen. De weg werd aanzienlijk bekort en IJmuiden vormde een aantrekkelijke haven. Huizers hadden graag Volendammer knechts aan boord, want aldus Jan Kes uit Volendam: ‘als de zon onderging, gingen zij ook, maar een Volendammer hield z’n doppen wel open!’. Er waren Urkers die vanuit IJmuiden visten die naar Huizen verhuisden, want dichterbij de visbron. Genoemd worden o.a. de gebroeders Lammert en Jan Brans. Het vissen op de Noordzee was niet zonder gevaar. De Noordzeebotters waren wel wat groter dan die op de Zuiderzee, maar bij storm waren het toch notendopjes; de kans overboord te slaan was niet gering. Van de bekende broers Hein, Aart en IJp Veerman, naar hun vader alle drie aangeduid als ‘van Aart’, was het IJp die bij Petten verdronken is, omdat hij niet op tijd terug kon naar IJmuiden. Hij is nooit gevonden en liet een vrouw en vijf kinderen achter. Hein van Art heeft het vissen op de Noordzee het langst volgehouden. Zijn schuit is uiteindelijk bij de gebroeders Westland als HZ1 in de vaart gekomen. De HZ1 heeft het Bijbels gezegde van de eerste en de laatste op geheel eigen wijze waar gemaakt: deze eerste was de laatste botter die vanuit ons dorp viste. En een van de gebroeders Westland was getrouwd met een zuster van mijn opoe Vos-Visser en zo is de cirkel ook zo weer rond.

Nogmaals Huizer visserij

Huizen kreeg dus  laat een haven, die ook nog eens een kwartier lopen van het dorp kwam te liggen. De vissers kwamen de meeste keren vrijdagsavonds thuis; een enkele keer op zaterdag en dan in voor- en najaar. Moeder de vrouw bakte de zelf meegebrachte vis. Wij aten thuis elke zaterdagavond gebakken vis, een lekkerbekje of een gebakken bokking (haring). Nooit op vrijdag, dat zal wel te rooms gevonden zijn. Maar wellicht herinnert het visje op zaterdag nog aan het gezin waar opoe uit voortkwam, in naam en werk Vissers. Het aan boord brengen of van boord halen van kostmand, netten etc. geschiedde met kruiwagens. Vaak liet men ‘s maandagsmorgens de kruiwagen aan de haven staan en die werd dan teruggebracht door een jong joch of een kind die daar een grijpstuiver voor ontving. 

Net als in Marken en Bunschoten lagen de botters in twee rijen aan de wal. De eerste rij met de kop tegen de kade; de tweede rij met de kont aan de kont van de eerste. Die twee vormden meestal een span en het aan wal liggen werd per week gewisseld. De Huizer haven kende heel lange pieren; het duurde dus wel even voor je op open zee was. Als de wind de haven inblies was het behoorlijk moeizaam om buitengaats te geraken. Dan liep er één man op de dijk te trekken en in de botter probeerde de ander met een boom te duwen. Als dekhaven binnen gevaren moest worden met die inpandige wind, dan werden de zeilen gestreken  en werden de schepen ook via de dijk binnengetrokken. De linkerpier – van Huizen uitgezien – was een geliefde plek voor een zondagse wandeling. Aan het eind was er een kleine vuurtoren en kon er gezeten worden en genoten van wind en zeelucht. Voordat de zuiveringsinstallatie er kwam wandelde je het eerste stuk wel door een walm van stank van de op het open water gestorte rioolafval, vooral stront dus. 

Als de visserij eigenlijk al over zijn hoogtepunt heen is komt er begin 20e eeuw in ons dorp een vissersvereniging: “Ons Belang’. En in diezelfde tijd kwam er een visafslag: zomer 1907. In 1964 hield Ons Belang op te bestaan en was het twee jaar later ook met de visafslag gedaan. De Huizer vissers waren al steeds meer verdwenen of omgeschoold tot bouwvakker, maar de visafslag bleek populair onder vooral Bunschoter, Harderwijker en Lemster vissers.  Klaas Vos was vanaf 1929 tot het einde afslager. Hij was op z’n twaalfde knechtje geworden op de botter van zijn vader. Zijn oom was afslager, maar overleed en hij werd diens opvolger. Na 1933 werd er steeds meer snoekbaars in het IJsselmeer gevangen, waarvan de prijs na de oorlog steeds gunstiger werd. In Huizen kregen de vissers vaak de hoogste prijs. De voortschrijdende inpolderingen zorgden voor steeds minder aanvoer. En zo viel uiteindelijk het doek. Als kind herinner ik me de afslag nog goed en mocht ik er graag een kijkje nemen. De luidklok van de afslag kreeg een bestemming in West-Afrika in een zendingskerk. De dochter van de Huizer gemeentesecretaris werkte er en Klaas Vos gunde haar gaarne deze 35 kilo wegende klok.

Vissers als familie – dl. 3

We gaan verder met het interview dat  Tijmen Visser, oom van vader, broer dus van mijn opoe, gaf aan Peter Dorleijn. In dit interview bevestigt hij dat overopa Visser twee schuiten bezat, de HZ 206 en de 207. Met de 206 viste hij op de Noordzee, maar volgens Tijmen was daar geen droog brood te verdienen toen. ” Met een los dek: hadden ze in de zijn inkepingen, in ‘t ruim ook, en daar losse planken op. ‘t Was levensgevaarlijk! Vader heeft wel es verteld dat ie zes uur gelaveerd had om de IJmuider haven binnen te komen.”  De schuit was eigenlijk te oud om ver de zee in te gaan en dus werd hij verkocht, in 1899. ‘s Winters kon er zeker zes, zeven weken niet gevist worden. Dan werden de netten geboet of er werden nieuwe gebreid. Ook kon je dan als jochie naar de visserijschool. ” Wat je d’r leerde, wisten we allemaal al: splitsen, knopen, breien en boeten. Dan hadden we meester Kooiker en , dat weet ik nog wel, ‘n keer vertelde ie hoe de zon oprees. Ik zeg: ‘Nou, meneer, als jongen zijnde, als  de zon onderging, dan klom ik gauw in de mast: dan stond ie nog ‘n heel stuk hoger”. Masten moesten gesmeerd worden, werk van jonge jongens. Dat werd aan het eind van de winter gedaan. De vallen ( zeillijnen) waren er uit, alleen de dirk bleef zitten. (De dirk is de lijn waarmee de giek wordt opgehaald) ” Die dee je om je gat en dan hesen ze je omhoog en dan op ‘t lest moest je op de dirkehanepoot gaan staan.  Om de mast te kunnen smeren legde men twee botters bij elkaar langszij en hees met beider kleiverval een stutter horizontaal omhoog. De man die ging smeren stond bij de onder handen te nemen mast op die stutter. Hij begon bovenaan en men liet hem verder zakken naarmate het werk vorderde. En aan de dirk hing de harpuispot, dat was ‘n ijzeren pot. Want harpuis kookte je met hars en lijnolie , op ‘n heel klein vuurtje”.  Overgrootvader Jan overlijd op 7 december 1910. Tijmen: ” Onze vader had naar Utrecht geweest met ‘n broer van me, want die z’n amandelen moesten geknipt. Wij, Jacob, Jan en ik moesten wat aan de spieringnetten veranderen, want hij had gezegd: ‘Ik ga vanavond nog naar zee’. Het was 28 november. En hij is ziek thuisgekomen; de laatste woorden die ik van ‘m gehoord heb, waren: ‘Hèhè, wat ben ik ziek’. Hij is praktisch niet meer bij kennis geweest; ‘n dubbele longontsteking; moeder meestal an ‘t bed. ‘s Woensdagsmorgens 7 december om zes uur gingen m’n twee jongere broers werken op de kweek. Toen zegt vader nog: ‘Jonges,pak je maar goed in, want ik het ‘t ook met ‘n kou gekregen’. Da’s ‘t leste wat ze van vader gehoord hebben, want om kwart over zevenen riep moeder ons: ‘Keinder, vader sterft!’. s Maandags is hij begraven. En we kregen nergens van, geen uitkering, niks. Nooit gehad, ook niet van de Zuiderzee”. Na het overlijden wordt de oudste , Jacob, schipper. Hij is dan 22. In 1916 trouwt deze en neemt een eigen botter. Jan wordt dan de schipper, maar deze trouwt een jaar later en wordt Tijmen schipper, op 21 jarige leeftijd. Hij moest nog voor acht man de kost verdienen. Hij wordt ondersteund door een oudere knecht, Klaas van Pietje Westland. “…die was als een vader voor me. Ik weet nog goed, toen ik voor ‘t eerst schipper werd: ‘t was op ‘n maandag, met spiering visser. Wakkeren en wakkeren de wind! Nou die schuiten gingen zuidoever, op Harderwijk an. Ik denk: ‘Lieve stakkerd, dat wordt ‘n haven aandoen’. ‘Klaas’, zeg ik, ‘neem jij ‘t roer van me over?’ ‘Nee’, zegt ie, ‘vooruit is de wegschoor’. Hij nam ‘t niet over; ik was er meteen door ook”.  Tijmen vaart tot z’n vijfentwintigste, de laatste keer op 9 december 1919. Er komen berichten dat de Zuiderzee wordt drooggemaakt. De een na de ander verkocht z’n schuit. Hij heeft zelf inmiddels al zes jaar verkering, besluit ook de schuit te verkopen en te gaan trouwen. De schuit komt in Bunschoten terecht en later in Lemmer. Aan de wal drijft hij met z’n vrouw een kruidenierswinkeltje als filiaalhouder van een Edammer. Die Edammer was ook arm en kon niet voldoende voorraad leveren voor  z’n winkeltjes ( behalve in Edam en Huizen ook nog één in Bunschoten) “Wij hadden geen droog brood, dus dat moest ophouden. En toen ben ik aan ‘t venten gegaan, met ‘n vrachtfiets; kist er op, kaas en boter. Helemaal naar Zeist toe, Muijen, Weesp.”. Tien, twintig jaar ploeteren, financiële zorgen, zoals aflossen hypotheek. Een hart dat teveel belast wordt. Gelukkig ontvangt hij in ’33 Erfgooiersgeld en kan een motorbakfiets kopen en zo redt hij het. “Ik heb altijd voor m’n brood gezorgd, maar m’n hart was op zee”. Ik was nog een schoolkind en hij al in mijn ogen oude man toen hij met kaas en boter ook bij ons kwam. Vrolijk en vriendelijk, aardig en moeder fleurde ook op. In de documentatie die ik over deze familietak va me heb ontvangen staan foto’s van alle  kinderen van overopa Ebbetje afgedrukt, ook van haar zelf en ineens valt mij de gelijkenis op tussen oom Tijmen – mijn vaders oom Tijmen dus – en mijn vader en Tijmen lijkt sprekend op zijn moeder, een Zeeman. Ik lijk op mijn beurt op mijn vader. Ik mag dan de stamhouder zijn van de Vossen, maar qua uiterlijk een ik een echte ‘muis’, een voortzetting van de Zeemannen-tak. Wat de Vossen betreft zal met mijn dood deze tak vrijwel voorgoed uitsterven. Ik heb nog een jongere neef, ook Klaas Vos geheten, maar ook hij heeft geen kinderen. Wat de Vissers-Zeeman-lijn betreft gaat het nog wel even door. heb ik nog meer dan alleen een uiterlijk geërfd? Hang naar vroomheid wellicht? Hang naar water, naar zee, dat zeker. Ik hou van het boerenland, van vee, Vossen-invloed, maar ook van het water, de vrijheid er op, de wind, de weidse luchten, de geuren, het losraken van te veel aan besognes. Ik heb nooit het geld gehad voor een boot, zou ook te lui geweest zijn om die te onderhouden en wellicht ook te schijterig als het op het water te wild zou worden. Wandelen in de vrije natuur, vogels spotten en tochtjes te voet, of achter het stuur langs waterwegen, riviertjes, meren is een fijn alternatief.