Een cantate voor de 23e zondag na Trinitatis met het op het leesrooster Galaten 3: 15-22 als epistellezing en Lukas 10: 23-37 als evangelielezing. Deze werd voor het eerst uitgevoerd op zondag 22 augustus 1723, dus gedurende zijn eerste jaargang cantates. Tijdens deze jaargang hergebruikte Bach veel cantates uit Weimar en Köthen, maar hij componeerde ook talrijke tweedelige cantates of cantates die elkaar aanvulden, rond de preek van een uur. Daarvan zijn er dertien die we als tweedelig of als paren kennen. Ik citeer nu Wolff: ” Als Bach dit plan voor het hele jaar consequent heeft doorgevoerd, dan moeten tientallen andere cantates uit de eerste cyclus verloren zijn gegaan”. Zo’n opzet van twee cantates of tweedelige cantates was al drie jaar eerder gerealiseerd door Johann Oswald Knauer in zijn tekstbundel ‘Gott-geheiligtes Singen und Spielen’. Volgens Van Hengel ontleent Bach aan deze bundel de tekst voor BWV 77, maar wel eigenzinnig: alleen de tweede helft, met een ander slotkoraal en tekstwijzigingen in bas-recitatief en alt-aria. Dürr houdt het er op dat de tekstdichter onbekend is. De cantate is kort, maar met een magistraal, ingenieus grote koraal-fantasie aan het begin, met het dubbele liefdesgebod uit de evangelielezing.
1. KOOR
»Du sollt Gott, deinen Herren,
lieben von ganzem Herzen,
von ganzer Seele, von allen Kräften
und von ganzem Gemüte
und deinen Nächsten als dich selbst.«
Het koor declameert Jezus’ uitspraak, voorafgegaan door ‘imiterend contrapunt van de drie hoge strijkers’ (Gardiner). Bij het koor voegt Bach de melodie toe van het Lutherse koraal ‘Dies sind die heil’gen zehn Gebot’, gespeeld door de instrumentalisten. Dit koraal verwijst naar de toevoeging die Mattheus aan het dubbelgebod in hoofdstuk 22: 40 toevoegt: “aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten”. Bach veronderstelt dat de hoorders deze melodie zullen herkennen en als het ware de tekst er bij zullen horen. Bach brengt ze als een canon, met de schuiftrompet die God vertegenwoordigt en het continuo van fagot,cello, contrabas en orgel als vertegenwoordiger van de naaste. Die laatste speelt het 2 1/2 octaaf lager dan de trompet en met twee maal zo lange noten. De continuo krijgt de functie van cantus firma’s en zijn originele functie wordt overgenomen door alt-violen. Door die lange noten van de cantus firma’s heeft de trompet de tijd elke regel twee keer te spelen en komt dus tot tien inzetten à la de Tien Geboden. In dit geheel plaatst Bach de koorpartij, in een voorspel aangekondigd, maar qua melodie ontleend aan die van het orkest, alleen achterste voren, in een zgn. kreeftengang. “Het vreemde is dat telkens wanneer de koraalmelodie zwijgt (en zelfs voordat ze inzet) de muziek een zoekende, bijna breekbare kwaliteit lijkt te hebben ….. Dan zet het gebedsthema weer op volle kracht in …… en daveren de koorstemmen ‘Du solist Gott, deinen Herren lieben’, als of een leger beeldhouwende heelpredikers de woorden uithakt in een muzikale rotswand” (Gardiner). Gardiner zegt ook in zijn Bach-boek dat dit begin vooruitwijst naar de wereld van Brahms’ Ein deutsches Requiem en zelfs naar Messiaens ‘Quatuor pour la fin du temps’.
2. RECITATIEF (B)
So muß es sein!
Gott will das Herz vor sich alleine haben.
Gott will das Herz für
Man muß den Herrn von ganzer Seelen
zu seiner Lust erwählen
und sich nicht mehr erfreu’n,
als wenn er das Gemüte
durch seinen Geist entzündt,
weil wir nun seiner Huld und Güte
alsdenn erst recht versichert sind.
3. ARIA (S)
Mein Gott, ich liebe dich von Herzen,
mein ganzes Leben hangt dir an.
Laß mich doch dein Gebot erkennen
und in Liebe so entbrennen
daß ich dich ewig lieben kann.
In het secco-recitatief voor bas wordt de aanspraak van God op het hart gedeclameerd. Het is Christus zelf die spreekt via de Farizeeërs heen tot ons. De sopraan beaamt het in een lieflijk kwartet met twee hobo’s en continuo. Eenvoud tegenover de complexiteit van het openingskoor.
4. RECITATIEF (T)
Gib mir dabei, mein Gott! ein Samariterherz,
daß ich zugleich den Nächsten liebe
und mich bei seinem Schmerz
auch über ihn betrübe,
damit ich nicht bei ihm vorübergeh
und ihn in seiner Not nicht lasse.
Gib, daß ich Eigenliebe hasse,
so wirst du mir dereinst das Freudenleben
nach meinem Wunsch, jedoch aus Gnaden geben.
Het recitatief voor tenor is een gebed om een ’Samaritanen-hart’. Hij wordt begeleid door strijkers met statische akkoorden deze bede onderstrepend. Tegen het eind , op ‘Freudenleben’ spelen de strijkers beweeglijker.
5. ARIA (A)
Ach, es bleibt in meiner Liebe
lauter Unvollkommenheit!
Hab ich oftmals gleich den Willen,
was Gott saget, zu erfüllen,
fehlt mirs doch an Möglichkeit.
De altaria is een trio met verrassend de trompet, gegoten in de vorm van een sarabande. De alt bezingt het menselijk tekort waar het om volkomen liefhebben gaat, maar hij/zij wordt ondersteund door het symbool van Gods volmaaktheid, de trompet, die weer de steun krijgt van het continuo. Het is alsof Bach wil zeggen dat de onvolkomenheid van de mens niet wanhopig hoeft te maken, hij is ondervangen en ingebed in de volmaaktheid van de Eeuwige. Het is een lastige partij , met onstabiele noten voor dit natuurinstrument. De tekortkomingen worden niet alleen pijnlijk onderstreept, maar tegelijk is alsof de eeuwige zich die eigen maakt en zo met de mens is en het derhalve draaglijk maakt. Zoals hij in Jezus van Nazareth volkomen ons wordt, in ons ‘ondergaat’, maar juist zo God is.
Over de sarabande: het betreft hier een niet-Europese dansvorm, Hij is overkomen waaien uit Midden-Amerika rond 1600 via Spaanse kolonisten. In Frankrijk groeit de dans uit tot een statige dans, langzaam, in driekwartsmaat en kent zo een melancholisch karakter. In Spanje kreeg het juist een erotisch karakter in een langzaam geschuif (slijpen!), in de Duitse barok eerder een droevig karakter. Bach hield erg van de sarabande; gebruikt hem wel veertig keer, o.a. in het slotkoor van de M.P. Ik ontleen dit alles aan het zeer lezenswaardige boek van Wim Faas – Dansen met Bach, een uitgave van Aspekt: zeer de moeite van aanschaf waard.
6. KORAAL
Herr, durch den Glauben wohn in mir,
laß ihn sich immer stärken,
daß er sei fruchtbar für und für
und reich in guten Werken;
daß er sei tätig durch die Lieb,
mit Freuden und Geduld sich üb,
dem Nächsten fort zu dienen.
Bij Knauer is het slotkoraal een vers van het bovengenoemde Lutherlied. Die had Bach al gebruikt, maar voorziet in een vierstemmige zetting van de melodie ‘Ach Gott, vom Himmel sieh darein’. De tekst er van is helaas verloren gegaan. De hierboven afgedrukte tekst komt uit de Neue Bach Ausgabe, strofe 8 van het koraal ‘O Gottes Sohn, Herr Jesu Christ’ van David Denicke (1657), op de zelfde melodie. Derhalve zijn in uitvoeringen ook andere teksten te horen.