Het hierna volgende gedicht gaat niet over Utrecht als geheel, maar over een specifiek stukje Utrecht, nl. Bemuurde Weerd. En de kenner weet dan wel over welk gedicht ik het heb en wie de dichter is.
Ja zeker, het gaat om ‘Utrecht- Bemuurde Weerd’ van J.C.Bloem.
Het water stroomt nog door dezelfde sluis
Als toen, en maakt het eendere geruis.
De huizen, aan de waterkant daarneven,
Zijn feitlijk ook onaangerand gebleven.
Alleen nabijer is, voor wie ze ontvlood
,De zekerheid van de imminente dood.
Het staat in de bundel Afscheid uit 1957. Wiel Custers ontdekte dat aanvankelijk de titel De sluis II luidde. Een bevestiging van een vaststelling van H.U.Jessurun d’Oliveira van vele jaren eerder dat er een verband bestaat tussen het gedicht uit Afscheid en het gedicht De sluis uit Media vita uit 1931.
De stilte en koelte waren weergekeerd,
Het nachtlijk feest lag als een glas versmeten.-
Ik heb dit late donker nooit vergeten,
Want deze dingen blijven ongedeerd.
Een ongeweten, innerlijk geweld
Had naar een zwart kanaal mij heengedreven.-
Het was het uur, dat de wiekslag van ‘t leven
Weer trilt in die de slaap heeft neergeveld.
Daar hoorde ik het vervoerende geruis:
Wateren, die van vóór de tijden bronden,
Bezweringen van lang-gestorven monden:
Het zachte stromen door de nauwe sluis.
Ik stond, alleen gebleven, ongekend,
In doodlijke verrukking opgetogen,
Naar onweerstaanbre diepten neergezogen,
Gebannen in het ademloos moment.
Toen werden ‘t water grijzer en de straat,
En ging hun nachtelijk geheim verloren,
En boven donkre huizen werd geboren
Een kille en groezelige dageraad.
Terug naar het plaatsnaam-gedicht. Je ziet de dichter daar staan, hij ziet het water, de sluis, de oude bebouwing: onveranderde tijd. Heden is verleden, verleden heden. Het enige wat veranderd is, is hij zelf: dichter bij de zekerheid van de dood. Die hij imminent noemt. En niet immanent. Imminent betekent ‘boven je hoofd hangend’.
Nu de plek zelf. Een paar jaar geleden heb ik er – met vrienden – diverse malen gestaan en gezeten. Met z’n vieren wandelden we regelmatig een route uit een wandelboekje over de stad. Routes die vanuit het centrum naar de buitenwijken voeren. Vaak waren we op of nabij de Bemuurde Weerd gestart en daar ook geëindigd met tot besluit een goed glas Belgisch bier op een terras van een café met aangename klassieke muziek.
Bemuurde Weerd ligt in de schaduw van de Jacobikerk, de kerk van de beruchte wijk C, waar de wieg stond van Anton Geesink, wiens borstbeeld ook voor de kerk te prijken staat. Het is de kerk waar ik ooit leervicaris was, zeg maar stage liep, bij ds. Aris Kool. Aan het begin van Bemuurde Weerd tegenover een mooi oud bruin café een pleintje met een beeltenis van Nijntje, de beroemdste schepping van Dick Bruna.
Bemuurde Weerd is ontstaan rond een sluis die omstreeks 1300 werd gebouwd om het waterpeil beter te kunnen regelen. De Utrechtse grachten en de Vecht sloten zo via die sluis op elkaar aan. Er ontstond bebouwing om heen en zo ontstond een noordelijke voorstad die in 1330 ommuurd werd en de Weerdpoort kende als toegang tot de stad. Vanwege brandgevaar (houten huizen!) werd de aardewerkfabricage verplaatst naar de voorstad. Van korte duur, want eind 14e eeuw moest om dezelfde reden deze bedrijvigheid ook buiten de voorstad, nog noordelijker, plaatsvinden. De noordzijde van Bemuurde Weerd wordt begrensd door het Zwarte Water, waaraan het zeer idyllisch wonen is overigens. Bemuurde Weerd kent een oost- en een westzijde. ‘Weerd’ is overigens een oud woord voor ‘waard’. Van Dale geeft 4 betekenissen: 1. geheel door rivieren ingesloten landstreek (bijv Bommeler Waard) 2. buitendijks land -uiterwaard. 3. gronden in het noordelijk deel van de Zuiderzee die bij eb geheel of gedeeltelijk droogvielen: Wieringer waard. 4. wierde, terp. Als je ziet dat dit stuk Utrecht door water omringd ga ik voor de eerste betekenis.