Cantate voor zondag Rogate een jaar later dan BWV 86: 6 mei 1725. Wederom begint de cantate met de bas als Vox Christi met een citaat uit Johannes 16 en wel het 24e vers. De tekstdichter is Christiane Mariane von Ziegler, die de evangelielezing naar een sombere kant kleurt, door de nadruk te leggen op het nalaten van vragen om vergeving, terwijl in de evangelielezing juist de nadruk ligt op het positieve van bidden: ‘en gij zult ontvangen’. Afgezien van de tenoraria staan alle andere delen van de cantate daardoor in een mineurtoonsoort. de cantate wordt niet veel uitgevoerd. terwijl er schitterende stukken in zitten. Van Hengel veronderstelt dat dat komt, omdat er maar drie solisten meedoen (sopraan ontbreekt) en een koor niet nodig is, omdat het koraal door de drie plus sopraan gezongen wordt. Mij lijkt het geen reden om het niet uit te voeren.
1. ARIOSO (B)
Bisher habt ihr nichts gebeten in meinem Namen.
Net als in het openingsdeel van BWV 86 kent ook deze opening een polyfone aanpak in de door hobo’s versterkte strijkers met een elkaar imiteren van de bovenstemmen. De bas neemt het instrumentale thema vrijwel onveranderd over, waardoor de indruk van een fuga ontstaat. Omdat het om een bijbelcitaat gaat is het geen aria. maar de inleiding is lang – een 1/3 van het stuk -, maar komt niet terug,zoals in een aria. De tekst wordt vijf maal gezongen.
2. RECITATIEF (A)
O Wort, das Geist und Seel erschreckt,
Ihr Menschen,
merkt den Zuruf, was dahinter steckt!
Ihr habt Gesetz und Evangelium
vorsätzlich übertreten,
Und diesfalls möcht’ ihr ungesäumt
in Buß und Andacht beten.
3. ARIA (A)
Vergib, o Vater, unsre Schuld,
Und habe noch mit uns Geduld,
Wenn wir in Andacht beten
Und sagen: Herr, auf dein Geheiß,
Ach, rede nicht mehr sprüchwortsweis,
Hilf uns vielmehr vertreten!
Een secco-recitatief leidt tot een lange aria voor de alt, die door de instrumentatie van twee oboe da caccia een ongewoonlijke klankkleur krijgt. Een omhoog reikende voorgeschreven figuur van het continuo drukt een gebaar van smeken uit; de parallel spelende hobo’s articuleren in veelvuldige zuchtfiguren aanhoudend het woord ‘vergib’.
4. RECITATIEF (T)
Wenn unsre Schuld
bis an den Himmel steigt,
Du siehst und kennest ja mein Herz,
das nichts vor dir verschweigt;
Drum suche mich zu trösten.
Het tweede recitatief voor tenor loopt al snel uit in een arioso vol expressie op de woorden ‘drum suche mich zu trösten’. De begeleiding is van strijkers, waarin je het ‘suche’ hoort kronkelen. De tekst is door Bach zelf in die van Ziegler ingevoegd. Wat hij vaker deed met haar teksten, getuige de publicatie van haar teksten drie jaar later.
5. ARIOSO (B)
In der Welt habt ihr Angst;
aber seid getrost,
ich habe die Welt überwunden.
Wederom verschijnt de bas als Vox Christi ten tonele in een arioso met het karakter van een aria. (Bach duidt het zelf als ‘basso solo’) Een gestreng stuk, vermanend, vandaar de beperking tot begeleiding van continuo: de woorden moeten aankomen. Het beginthema van acht maten beheerst het gehele deel en keert steeds terug. Het tweede deel van de zin – aber seid getröst – horen we in een majeure parallel van het thema, maar de mineur grondtoon keert direct terug op het vervolg – ich habe die Welt überwunden -, met een smartelijke verminderd septime, waarmee uitgedrukt wil zijn dat die overwinning de prijs van het lijden kent.
6. ARIA (T)
Ich will leiden, ich will schweigen,
Jesus wird mir Hülf erzeigen,
Denn er tröst’ mich nach dem Schmerz.
Weicht, ihr Sorgen, Trauer, Klagen,
Denn warum sollt ich verzagen?
Fasse dich betrübtes Herz!
Als dat zo is, zingt de tenor, dan wil ik ook lijden, omdat dat juist de vreugde van de zege brengt. In vertrouwen op Christus ligt alle troost. Er is sprake van een strijkers-siciliano – siciliano is een van Sicilië afkomstige dans met wiegend, pastoraal karakter in 6/8 of 12/8 maatsoort – van een overweldigende schoonheid, zoals Dürr terecht opmerkt. Boven lang aangehouden orgelpunten ontvouwt de 1e viool een expressief gezang, begeleid door rustende akkoorden of homofone akkoord-aansluitingen van de 2e viool en de altviool. de tenor neemt het thema van de 1e viool over om in het tweede zinsdeel een eigen melodie te ontwikkelen.
7. KORAAL
Muß ich sein betrübet?
So mich Jesus liebet,
Ist mir aller Schmerz
Über Honig süße,
Tausend Zuckerküsse
Drücket er ans Herz.
Wenn die Pein sich stellet ein,
Seine Liebe macht zur Freuden
Auch das bittre Leiden.
Een eenvoudig koraal op de melodie van ‘Jesu, meine Freude’ sluit de cantate af. de tekst is van Heinrich Müller uit 1659: het 9e vers van zijn behoorlijk onbekende lied ‘Selig ist die Seele”. De gemeente stemt in met de boodschap dat de liefde van Christus het lijden honingzoet maakt. Lage houtblazers en de mineurtoonsoort brengen de sfeer terug van het begin. maar het slotakkoord is D groot. Tot slot: Bach heeft niet alleen een tekst ingevoegd, maar ook in de delen 2 en 6 in de tekst van Ziegler ingegrepen en wijzigingen aangebracht. Zie hieronder (met dank aan Van Hengel)
tekstvergelijking: | |
Mariane von Ziegler2. O Wort! Das Geist und Hertz erschreckt, Ach Menschen=Kinder! Merckt, was wohl darhinter steckt; Ihr habet das Gesetzvorsätzlich übertreten Und dißfals möcht ihr Tag und Nacht, wann das Gewissen aufgewacht In Buß und Andacht beten: | Bach2. O Wort, das Geist und Seel erschreckt, ihr Menschen, merckt den Zuruf, was dahinter steckt! Ihr habt Gesetz und Evangelium vorsetzlich übertreten, und diesfals möcht ihr ungesäumtin Buß und Andacht beten. |
6. Ich will leiden, ich will schweigen, Jesus wird mir Hülff erzeigen Denn er tröst mich nach dem Schmertz. Weicht ihr Sorgen! Flieht ihr Klagen! Seele, du darffst nicht verzagen, Fasse dich betrübtes Hertz. | 6. idem …. …. Weicht, ihr Sorgen, Trauer, Klagen! Denn warum solt ich verzagen? fasse dich betrübtes Hertz! |