column Nederlands Dagblad
Toen de hittegolf op z’n hevigst dier en mens, gewas en land deed puffen en snakken naar verfrissing, bezocht ik een kerkdienst in Eemnes Buiten. Ik was er nog nooit geweest. In de oorspronkelijk aan de Heilige Nicolaas gewijde kerk trof ik een prachtig interieur met koorhek, kansel en doophek uit de zeventiende eeuw. De sfeer was sereen, het orgelspel voor de dienst stemmig.
Er zaten hooguit vijftig kerkgangers, de meesten boven de veertig, vijftig zelfs. Ook in deze Bondsgemeente heeft de vergrijzing toegeslagen.
De binnenkomst van het cortège van ouderlingen (allen man) verbaasde: allen met ingekorte hemdsmouwen, weliswaar hagelwit en met donkere stropdas. De dienstdoende predikant, in dit geval W. Verboom, emeritus hoogleraar: geen toga. De hitte sterker dan de leer en traditie.
Ik kan me namelijk niet voorstellen dat de vriendelijk overkomende Verboom buiten hete dagen zonder togakoffertje zijn ‘dienstplicht’ vervult. Wellicht had de Eemnesser kerkenraad gezegd dat nu de mussen van het dak vielen, de toga niet uitgevouwen hoefde te worden. Wie zal het zeggen.
In elk geval in opgerolde hemdsmouwen wist Verboom me zeer te stichten met zijn gedegen en warme prediking over de bekering van Saulus tot Paulus. Ik hecht zelf dermate aan het dragen van een toga, dat ik deze zomer hoe heet het soms ook was, m’n zwarte toga steeds weer aantrok. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat deze redelijk dun van stof is. Zonder toga voel ik me in mijn hemd staan, figuurlijk en bij hitte ook letterlijk. Zonder besef van roeping, van ambtsbelang, een burgerman die wel wat te zeggen heeft, maar toch niet de urgentie kent van gezag.
Het is me opgevallen dat in een deel van de Gereformeerde Bond steeds meer de toga thuis wordt gelaten, misschien al op Marktplaats is ver kocht of geschonken aan een museum.
Ik weet dat togaloos voorgaan ook te vinden is in bijvoorbeeld de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt en vroeger ook wel elders buiten de vanouds vaderlandse Hervormde Kerk. Ik ken ook de bezwaren tegen de toga, juist bij de afgescheiden kerken, omdat deze symbool staat voor de kerk die hen onderdrukte in die spannende en soms ook vermaledijde negentiende eeuw. De toga ook te veel gewaad van wetenschap in plaats van het voeden van Gods verborgen omgang.
En bewijst de hierboven beschreven dienst met Verboom niet dat het Woord ook in hemdsmouwen even- zeer van aanspraak tot inspraak kan worden?
Is het gevaar van een toga niet dat je jezelf en je woorden een gewicht geeft dat jou niet toekomt, dat de dominee te dominant wordt tegenover zijn gemeente?
Het ambt van predikant kent tweeledigheid. De gemeente op bijzondere wijze belichamen naar de Ene en anderzijds op even bijzondere wijze de Ene belichamen naar en voor de gemeente. Bijzonder niet in de zin van farizeese ‘arrogantie’, maar bijzonder in de zin van geroepen te zijn tot herderen. Een herder weidt en hoedt.
Die roeping en rol kan ik niet aan zonder toga. Het is een herdersmantel. Het houdt me bij de geestelijke les van retorische bescheidenheid en het vermijden van ijdel vertoon. Maar geeft tevens de ruimte en vrijheid om boven jezelf uit, tegen jezelf in te spreken. De toga herinnert mij aan mijn taak tot verkondiging en me niet te verliezen in een praatje of een college. Toga is ambtsgewaad, zoals dat mutatis mutandis ook geldt in de rechtspraak. Een advocaat zonder toga, een rechter die uitspraak doet in een colbertje: hoe serieus kunnen we hen nemen? De toga drukt voor mij de ernst van de zaak uit en omkleedt me met mijn rol in het heilig spel van de liturgie. Het is het kleed van belofte en opdracht, van ernst en vreugde. Een zinvolle verkleedpartij. Ooit mocht ik een priester spelen in Kruimeltje. Het aantrekken van alle gewaden bracht me direct in mijn rol. Het stond er in één take op. Kleren maken de man, de toga de predikant!