COLUMN 61 ND
Voor de derde maal een tocht over mijn geliefde Veluwe. Waarin decennia van zogenaamde vooruitgang de idylle van mijn jeugd transformeerde in grond en land uitgeput ten behoeve van vooruitgang en gedwongen geldelijk gewin. Armando zou het schuldig landschap noemen, ik hooguit schuldig gemaakt.[1]
Maar ergens in het hart van de Veluwe verrast kleinschalig landschap die beelden van jeugd en knapenverenigingstijd wakker roepen. Met vriendin A, met wie ik het Veluwe zwerfpad begon te lopen, maar wat ik fysiek niet meer aan kan, zwerven we nu met haar automobiel door het ons geliefde land. We slaan de Uddelermeerweg in en daar zien we kleine weitjes met meer bloemrijk gras, een paar koeien, sommigen met de prachttekening van de Lakenvelder. Kleine boerenhoeven, bossen en bosschages. Over smalle wegen bereiken we Elspeet. Dan moet ik onwillekeurig denken aan ds. A.J. Timmer die in 1954 predikant werd in Huizen en vandaar naar Elspeet vertrok en berucht werd door preken waarin hij volwassenen en kinderen bij naam en toenaam aansprak. Ik probeerde altijd weg te duiken achter de rug van een man voor mij. Ds. Timmer liet zich thuis verkleden als Sinterklaas en sleutelde graag aan auto’s. Een anekdote uit zijn preek ben ik nimmer vergeten: ‘Gemeente, ik ontmoette een vrouw die tegen mij zei: “O dominee, ik ben een grote zondaar”.Toen ik antwoordde: “Dat zei uw buurvrouw ook van u”, ontstak ze in vurige woede.’ Het ging hem om de hypocrisie van de schuldbelijdenis.
Van Elspeet zoeven we naar Uddel, waar de firma Boeve een van de grootste kalvervoederbedrijven van ons land bezat en telg Peter bij Ajax furore bijeen voetbalde.
En dan duikt Staverden op, in 1298 tot stad verheven, maar gelukkig nooit tot heuse stad uitgegroeid. Gebleven is het witgepleisterde kasteel en wat hoeven en de witte pauwen die er nog steeds gekweekt worden, waarvan de veren nog altijd de hal van het Provinciehuis in Arnhem sieren en tevens het wapen van de gemeente Ermelo, waartoe ‘de kleinste stad van Nederland’, zoals Staverden zich afficheert, behoort.
De witte pauwen contrasteren met de Zwarte Juffer van Staverden en met de uitspanning ‘de Zwarte Boer’ van Leuvenum, zoals Henk Vreekamp in Zwijgen bij volle maan schrijft.
Hij citeert verder zichzelf: ‘Terzijde van het kasteel staat een kapel. Geen kerk in het midden…, maar een kerkje aan de rand…., symbool van de kerk als onmisbare en tegelijk voorbijgaande gestalte in de geschiedenis. Ik zie Staverden als stad naar het beeld van Jeruzalem dat de profeet van Patmos ziet neerdalen, als een kus van de hemel naar de aarde, stad van de toekomende dag… Ik zie voetsporen van de God van Israël afgedrukt in Veluwse bodem. Zijn Naam staat ook in dit land uitgeschreven, lichtend onder de Staverdense sterrenhemel.’
Bij een koffie aan het Uddelermeer wegen we zijn woorden in het licht van waar land en boeren onder zuchten. Boeren die generaties op hetzelfde stukje grond vee lieten grazen, die te voet en later toch gemobiliseerd de diverse kerken opzochten om van Israëls God te horen.
Wat hoorden ze dat van belang was voor de voortgang van hun bedrijf of juist niet? Boeken van Brand Overeem laten zien dat her en der boeren bleven, die zich niet lieten meevoeren in de vaart van banken en agrifirma’s.
Retour naar vroeger kan alleen door vernieuwing en verandering. Door bijvoorbeeld dat saaie, water slurpende Engelse raaigras om te scheppen tot graanvelden, die veel minder water behoeven, of tot wijngaarden, niet voor niets bijbels gesproken symbool van de aarde als Koninkrijk Gods.
Houd de boeren op hun grond, gun ze hun plek, help ze om te reformeren en gun ze een kleine stapel vee, voor lokaal nut en erfplezier.
Opstandingsleven naar menselijke maat, aldus een korte samenvatting van mijn groene preek.
Terug naar toen waarin de Oertuin van Eden mag doorschemeren, met de Opgestane als onmisbare Tuinarchitect c.q. hovenier.
ik zou niet met deze zin beginnen. Het is een erg lange en moeilijke zin; de lezer kan al snel denken: geen idee waar dit over gaat, laat maar …