KABOUTERS

NDCOLUMN 26 -SEPTEMBER 2021

Jarenlang stond er in mijn werkkamer en later in mijn tuin een kabouter. Een ietwat ondeugende kabouter die met de ’tuit van zijn eigen sproeiapparaat’ denkbeeldig een te plaatsen plant in een bak voor z’n bierige buik begoot.
Deze schalkse sprookjesschavuit kocht ik ooit in Tsjechië aan de kant van de weg, waar niet alleen kunststoffen kabouters werden verkocht, maar ook figuren uit de wereld van politiek, sport en cultuur.

Op mijn wandelingen tref ik in velerlei tuinen nog steeds kabouters aan. Op een of andere manier maken ze me kinderlijk blij. Ik heb de neiging ze te groeten, mijn zonnehoed te lichten.
De kabouter staat voor mij symbool voor het onverwachte en ongedachte. We kennen allemaal de uitroep – hebben die vast en zeker wel eens gebezigd : ‘dat hebben de kaboutertjes gedaan’!

Het dubbeldikke zomernummer van De Groene had als thema: ‘Het verlangen naar bevrijding’. Daarin ook een uitvoerig artikel van Marcel ten Hooven over de tegencultuur van de jaren zestig. Uiteraard interviewt hij Roel van Duijn die hem vertelt dat vorig jaar zomer opeens een kabouter in zijn tuin stond. In zijn nog immer functionerende magische denken was hij daar niet neergezet, maar ‘zelf aan komen wandelen en naast mijn voordeur komen staan’.

De nu bijna tachtig jaar oude voorman van Provo drong in 1967 door in de hoofdstedelijke gemeenteraad met de lijst Amsterdam-Kabouterstad.
Nu vijftig jaar later hoopt Van Duijn dat de protestbeweging tegen wat hij noemt ‘het verbeten rechtse egoïsme’ van nu de actiemiddelen van gein en humor van de jaren zestig wederom niet schuwt.

Ik kan niet anders dan hem hierin bijvallen. Lang leve de magie van het ludieke! De bloedeloze ernst waarvan ik zie dat dat de straten bevolkt, de drukpersen haalt, de beeldbuis vervuilt , maakt me moe en moedeloos.
Er gaat geen dag voorbij of ook in deze krant staan artikelen, beschouwingen, opinies die aandacht vragen om een ommekeer in het gedrag op en het omgaan met ‘de aarde en haar volheid’ (ps. 24). En terecht. Maar eerlijk gezegd is het me soms te veel van het goede of te grimmig of te wettisch. Een paar weken geleden overleed Gerard Stigter, beter bekend onder zijn pseudoniem K.Schippers. Met Bernlef (Henk Marsman) was hij de oprichter van het literaire tijdschrift Barbarber, dat nog voor de Provotijd als het ware de kabouter in de tuin van de letteren zette. Of zoals Toef Jaeger, die een portret schreef van het tijdschrift dat tot 1972 bestond, het verwoordt: ‘de heilige ernst van ludieke rebellie’.

Toen men de absurdistische, immer provocerende schrijver A.Moonen vroeg waar die A. voor stond, zei hij : ‘voor de punt’. K. Schippers zou wat betreft de K. hetzelfde gezegd kunnen hebben. Ik ben zo vrij om dat nu in te vullen als ‘Kabouter’. Provo staat voor het ontregelende, het op losse schroeven zetten van het bestaande, van machten en krachten die koste wat kost hun positie willen behouden. De kabouter staat voor het speelse van dat ontregelen, voor een denken uit een andere hoek, tappen uit onverwachte vaatjes. Voor de magie van wonder en hoop.
Als ik de kerkklokken hoor, zoals gisterochtend dan roepen ze niet alleen op, slaan niet alleen alarm, maar stemmen mij ook vrolijk, maken de stramme gedachten en leden los. Juist ook in de kerk mogen we weten van het speelse, van de knipoog. Hoe vaak is mij al niet gezegd dat de Bijbel een sprookjesboek is, verwijtend, boos soms. Gelukkig wel zeg ik dan. Het zijn verhalen van Gene zijde die schuren, ontregelen, op het verkeerde been zetten, bemoedigen, maar ook uit de kramp bevrijden van een nieuw juk. Verhalen van hoop.
Vorige week in Nijmegen na aan een tentoonstelling had ik opeens zicht op een mega grote rode theepot van Klaas Gubbels, met de tekst van K.Schippers: ‘Als je goed om je heen kijkt, zie je dat alles gekleurd is’.
Een vrolijk stemmende kabouter!