ND COLUMN 10 – 10 SEPT 2020
Vier uur in de ochtend, nog aardedonker. Doordringend geluid van de stoomfluit en dan het knarsend ge- luid van de wielen. Langzaam rolt de trein uit op het station van Cluj, Roemenië. Even later staan mijn toenmalige vrouw en ik in het schaarse licht van het perron. Een man in het zwart komt naar ons toe en zegt in ietwat gebroken Nederlands met deftige tongval: ‘Hartelijk welkom in Cluj!’ En voegt er in het Hongaars aan toe: ‘Isten hozott’. En vervolgens worden we door deze Cseh Zsolt, predikant in Cluj oftewel in het Hongaars Kolozsvár, met een stralend gezicht omarmd.
We zullen het nog vele malen tijdens ons tweejarig verblijf onder de Hongaarse minderheid bij een bezoek horen: Isten hozott. Vertaald: God heeft jullie gebracht. Je komst krijgt dan wel een verlegenmakende allure van hoogbezoek. Ik weet wel, zo’n welkomstwoord kan de slijt krijgen van een dooddoener, een snel in de mond genomen cliché. Maar toen in die barre Ceaușescu-tijden werd bezoek van onze kant als zeer welkom ervaren, als een steun, als een bezoek van de Heer zelf. En het beste uit tuin en varkenshok of kippenren kwam ter tafel en de glazen gingen rond en de vrolijkheid met en aan elkaar steeg op als een lofzang in die vaak stokoude boerenpastoriehuizen.
Isten hozott – God heeft je gebracht. Ik heb het zelf onlangs mogen ervaren, toen ik weer eens de bodem had bereikt als van een drooggevallen put. Terneergeslagen, spoken uit het verleden als demonen verkleed, duistere dagen, lange nachten. Dan opeens een telefoon, een stem van buiten die binnendringt, oprecht vragend naar welzijn en welbevinden. Een stem als geroepen in je eigen privéwoestijn, een luisterend oor, een ziel die met jouw ziel meebuigt. En dan het wonder van een klare lucht, een heldere hemel, een beker die overloopt, een weg om te gaan. Isten hozott!
Een vriend vertelde me eens dat hij en zijn vrouw huisbezoek kregen nadat een van hun dochters een suïcidepoging had ondernomen. ‘Wij hebben nog nooit zo’n troostend huisbezoek gehad’, zei hij. ‘Er werd alleen geluisterd.’ Isten hozott!
Een van de aangrijpendste welkom thuis-scènes vinden we in de gelijkenis van de verloren zoon. Die vader staat er al van verre, die hunkert hem als het ware naar zich toe, de liefde trekt letterlijk. En dan is er de schuldbelijdenis en de vader zegt niets, er is alleen maar omhelzing, omarming, een alle schuld en ontreddering over- stijgende kus. Isten hozott!
Het is wellicht wel het meest pijnlijke en schrijnende van de huidige tijd, dat een welkom, een goddelijk welkom, een gemeende liefde niet ‘vlees’ kan en mag worden. Genegenheid, vriendschap, liefde blijven in de lucht hangen, abstracties met een lengte van anderhalve meter.
Je zal maar verliefd worden dezer dagen en nog beantwoord ook: een Isten hozott van twee kanten, mooier kan niet. Bellen met de GGD: ‘We willen graag getest worden’. Heeft u klachten? Integendeel, we willen gevonden liefde feestelijk vieren!
We zijn de aanraking kwijt, het zachte strelen. Het om de hals kunnen vallen, als eindelijk ruzies beslecht zijn, verloren zonen, zielen en dochters gevonden. Zou er een verband bestaan tussen een gebrek aan aanra- king en de toename van agressief lichamelijk contact? Vlucht de tederheid uit de samenleving?
Ik denk aan het gedicht ‘Mens’ van Leo Vroman. Uit het laatste gedeelte:
God behoede de mens
en geve hem een zoen:
er is verder niets met hem te doen. Streel zijn zoete pens,
want mens is een zachte machine, een ingewikkeld liefje.
Verzilver zijn statiefje,
leid hem in een vitrine
doe bij hem een lichtje aan.
Op een van mijn laatste wandelingen zag ik twee paarden: een schimmel en een vos. Ik kon mijn ogen niet van hen afhouden. Zij minnekoosden elkaar, snuit tegen snuit. Een Benetton- reclame in een Puttens weitje. Het raakte en wekte gemis en verlangen tegelijk. Geroerd en ontroerd: Isten hozott!